ECLI:NL:GHAMS:2022:1102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.296.471/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en draagplicht rekening-courantschuld in gemeenschap van goederen

In deze zaak betreft het een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De partijen zijn in 2006 gehuwd en hebben twee kinderen. Hun huwelijk is op 16 augustus 2021 ontbonden. De vrouw verzoekt om een wijziging van de beslissing van de rechtbank over de draagplicht voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. en de verdeling van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank had bepaald dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. en dat de man een bedrag van € 9.820,69 uit de verkoopopbrengst van de woning toekomt, waarna de resterende opbrengst bij helfte wordt verdeeld.

De vrouw stelt dat zij niet draagplichtig moet zijn voor de rekening-courantschuld, omdat de man de echtelijke woning al in 2018 heeft verlaten en zij geen invloed meer had op de uitgaven van de man. De man voert aan dat hij ook na het verlaten van de woning kosten voor beide partijen heeft gedragen. Het hof overweegt dat de vrouw geen grief heeft ingediend tegen het oordeel van de rechtbank dat de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. in de ontbonden gemeenschap valt. Het hof bevestigt dat echtgenoten in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de ontbonden gemeenschap, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn.

Het hof oordeelt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden en bekrachtigt de beslissing van de rechtbank. Wat betreft de verdeling van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning, oordeelt het hof dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 5.254,82 uit de verkoopopbrengst, en dat de man € 9.820,69 toekomt, waarna de resterende opbrengst bij helfte wordt verdeeld. De beschikking van de rechtbank wordt in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.296.471/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/290302 / FA RK 19-3605 en
C/15/293273 / FA RK 19-5110
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 april 2022 in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Dickhoff te Diemen,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.S. Martina-Dirks te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 31 maart 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
1.2
De vrouw is op 29 juni 2021 in hoger beroep gekomen van die beschikking.
1.3
De man heeft op 16 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
1.4
Bij het hof is voorts op 21 juli 2021 ingekomen een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 19 juli 2021, met bijlage.
1.5
De mondelinge behandeling heeft op 24 februari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 2006 met elkaar gehuwd te [gemeente] in de wettelijke gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is op 16 augustus 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 31 maart 2021.
2.2
Partijen hebben twee kinderen van wie nog een minderjarig.
Uit een eerder huwelijk of relatie heeft de man ook twee, inmiddels meerderjarige, kinderen.
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2020 zijn voorlopige voorzieningen getroffen. In de procedure die tot die beschikking heeft geleid zijn partijen overeengekomen dat de man de vaste eigenaars- en gebruikerslasten van de voormalige echtelijke woning zal blijven betalen.
2.4
De voormalige echtelijke woning is op 6 november 2020 verkocht en op 19 november 2020 geleverd aan een derde. De opbrengst, na aflossing en betaling van kosten, van € 148.034,26 wordt in depot gehouden door de notaris.
Partijen zijn het erover eens dat van de verkoopopbrengst een bedrag van € 9.820,69 toekomt aan de man wegens gemaakte kosten voor de voormalige echtelijke woning.
2.5
Het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op 26 juni 2019. Partijen hebben 1 juli 2019 afgesproken als peildatum voor de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
2.6
De man heeft certificaten van aandelen in [X] B.V. en aandelen in [Y] B.V. die op haar beurt 25 % van de aandelen houdt in [Z] B.V.
2.7
De certificaten van aandelen in [X] B.V. zijn door de ouders van de man met de uitsluitingsclausule aan de man geschonken onder de verplichting om een rekening-courantschuld van € 112.578,- aan die B.V. over te nemen. Deze certificaten van aandelen maken geen deel uit van de gemeenschap van goederen en blijven buiten de verdeling evenals genoemde rekening-courantschuld. De aandelen in [Y] B.V. vallen in de gemeenschap van goederen van partijen. De rekening-courantschuld aan [Y] B.V. bedroeg per 31 december 2018 € 168.699,-.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat, in het kader van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap, aan de man worden toebedeeld de aandelen in [Y] B.V. tegen een waarde van € 244.782,- met de bepaling dat hij de helft van deze waarde, € 112.391,-, aan de vrouw dient te voldoen. Daarnaast is bepaald dat van de verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning eerst een bedrag van € 9.820,69 aan de man toekomt, waarna de resterende verkoopopbrengst bij helfte zal worden verdeeld tussen partijen. Voorts is bepaald dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V.
3.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- de man alleen draagplichtig is voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V.;
- de vrouw uit de verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning € 5.254,82 toekomt alvorens de opbrengst bij helfte wordt gedeeld;
althans een beschikking te geven zoals het hof juist voorkomt.
3.3
De man verzoekt de vrouw, naar het hof begrijpt, niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het door haar verzochte af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen.
Grieven I en II
4.2
De grieven 1 en 2 richten zich tegen de beslissing van de rechtbank dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V.
4.3
De eerste grief van de vrouw houdt in dat de rechtbank er geen rekening mee heeft gehouden dat de man al op 7 juli 2018 de echtelijke woning heeft verlaten en partijen dus vanaf toen geen gezamenlijke huishouding meer voerden. Daardoor kon de vrouw geen invloed meer uitoefenen op de uitgaven van de man ten laste van de rekening-courantverhouding en was zij daarvan ook niet op de hoogte. Hij had met alleen zijn reguliere inkomen de vaste lasten kunnen blijven betalen.
De vrouw was door een vermogensopstelling van de hand van de accountant van de man ermee bekend dat de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. per 31 december 2017
€ 146.952,- bedroeg. In deze opstelling staat echter ook dat de vrouw aansprakelijk is voor een rekening-courantschuld ter grootte van slechts € 30.000,-.
De vrouw is nooit gekend in de specificatie van de rekening-courantschuld vanaf 1 januari 2018 en ondanks herhaald verzoek om de grootboekkaarten om inzicht te krijgen in de opbouw en samenstelling van de schuld hebben de man noch de accountant daarvoor een verklaring gegeven.
Voor zover inzicht is gegeven, blijkt dat de man geld heeft opgenomen voor de betaling van onder meer zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar die uitgave is voor de inkomstenbelasting aftrekbaar. De vrouw heeft nooit, ook niet in eerdere jaren, de helft van de belastingteruggave ontvangen. De vrouw verzet zich er daarom tegen dat zij voor de helft draagplichtig is voor een opname in rekening-courant in de periode tot en met 30 juni 2018 van € 9.308,53.
Zij verzet zich ook tegen haar draagplicht voor de opnames na 30 juni 2018.
De opname van € 1.000,- voor de bijdrage aan [jongmeerderjarige] betreft achterstallige kinderalimentatie voor de zoon van de man uit een eerdere relatie.
De kosten van taxatie van de voormalige echtelijke woning heeft de man ook ten laste van de rekening-courant gebracht, maar hij heeft niet eerst met de vrouw overlegd dat een taxatie zou plaatsvinden en wie de kosten daarvan zou dragen.
Dit geldt ook voor een opname van € 8.000,-, welk bedrag volgens opgave van de man kennelijk is besteed aan zakelijke belastingen, kosten van de accountant en advocaatkosten. Het griffierecht, de eigen bijdrage, kosten voor fiscaal advies en advocaatkosten heeft de vrouw voor eigen rekening moeten nemen, zodat ook de man dergelijke door hem gemaakte kosten voor eigen rekening moet nemen. Daarbij komt dat het inkomen van de vrouw veel lager was dan dat van de man en de vrouw ook na het uiteengaan van partijen lange tijd geen aanspraak heeft kunnen maken op toeslagen, omdat de man ingeschreven bleef staan op het adres van de voormalige echtelijke woning.
De vrouw betwist met name ook dat de man uitgaven heeft gedaan ten laste van de rekening- courantverhouding voor de gezamenlijke huishouding.
Bij de tweede grief wijst de vrouw erop dat de man met de schenking onder uitsluiting in 2016 van de certificaten van aandelen in [X] B.V. ook een rekening-courantschuld heeft verkregen van € 112.578,- die eveneens buiten de gemeenschap valt. Deze schuld zou dan ook niet ten koste mogen gaan van haar aandeel in de gemeenschap. Uit de jaarrekening 2018 van [X] B.V. blijkt dat op de schuld is afgelost maar de B.V. de schuld nog steeds administreert op naam van de vader van de man. Daaruit volgt dat de schuld alleen om fiscale redenen is overgenomen. Nu bij de verdeling wel rekening is gehouden met de schenking, maar niet met de schuld, kan het niet anders dan dat aan de vrouw bij de verdeling een bedrag ter grootte van de helft van de lening te weinig is toegerekend. Als de overname van de rekening-courantschuld de bedoeling had om te dienen tot vermindering van het bedrag van de schenking dan is bij de verdeling ten onrechte geen rekening gehouden met het bedrag van de schuld en komt haar daarvan nog de helft toe. Dat geldt ook voor zover de schuld zou zijn kwijtgescholden, omdat dat een gift is waarover niets is bepaald en deze dus in de gemeenschap valt. Als de schuld is afgelost of daarover rente is betaald door de man en dit is gebeurd met gemeenschappelijk huwelijksvermogen, of uit [Y] B.V., dan zou de vrouw daarvoor moeten worden gecompenseerd. Volgens de vrouw moet worden meegewogen dat de rekening-courantschuld aan [X] B.V. een negatief effect had op de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw stelt dat zij door de man opzettelijk is benadeeld, waardoor het in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt dat zij voor de helft draagplichtig is voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. Als bovendien ook zij draagplichtig is zal zij, anders dan de man, de grootste moeite hebben om een woning te kopen op [gemeente] voor haar en de kinderen.
4.4
De man voert aan dat hij ook na het verlaten van de voormalige echtelijke woning op 7 juli 2018, kosten ten behoeve van partijen heeft voldaan, waaronder de eigenaars- en gebruikerslasten van de voormalige echtelijke woning van afgerond € 2.226,- per maand. Daarnaast droeg hij de lasten van zijn nieuwe woonruimte, waaronder een huur van € 1.250,-per maand. De man had een netto inkomen van € 2.000,- per maand en kon hiervan niet alle lasten van partijen voldoen. Daarom heeft hij de rekening-courant van de B.V. aangesproken. Het is onredelijk dat de vrouw niet in de rekening-courantschuld wil delen, terwijl zij wenst dat de man alle kosten van de huishouding van de man en de vrouw op zich neemt. De bedragen die de man vanaf 1 januari 2018 in rekening-courant heeft opgenomen bij [Y] B.V. zijn bovendien niet buitensporig ten opzichte van eerdere jaren.
De opname van € 9.308,53 is gebruikt voor notariskosten, kosten van onderhoud van de voormalige echtelijke woning en voor het overige ten behoeve van partijen. Dit geldt ook voor de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 3.600,64. Door deze verzekering was de man verzekerd van een inkomen om daarmee ook aan zijn onderhoudsverplichtingen te kunnen blijven voldoen. Bij de verdeling is met eventuele belastingteruggaven in verband met betaalde premie tot de peildatum van 1 juli 2019 wel degelijk rekening gehouden.
De opname Kinderbijdrage [jongmeerderjarige] € 1.000,- behoort tot de kosten van de huishouding van partijen, omdat deze schuld gedurende het huwelijk altijd ten laste van de huwelijksgemeenschap is gekomen.
De kosten van taxatie van de voormalige echtelijke woning zijn gemaakt met het oog op de voorgenomen echtscheiding tussen partijen.
De opnames van in totaal € 8.000,- voor kosten van de huishouding, zakelijke belastingen, accountant en advocaatkosten vallen ook in de gemeenschap. Wellicht zijn er kosten van de man in verband met de echtscheiding van voor de peildatum betaald met opnamen vanuit de rekening-courant, maar daar staat tegenover dat de vrouw dergelijke kosten heeft betaald met van de gemeenschap deel uitmakende banksaldi die vervolgens bij helfte zijn gedeeld.
De door de vrouw genoemde vermogensopstelling is een voorstel aan de vrouw voor de afwikkeling van de echtscheiding. Partijen zijn er vervolgens niet in geslaagd om tot overeenstemming te komen, zodat de vrouw geen beroep meer kan doen op eerdere voorstellen, die zijn vervallen.
De man heeft er verder op gewezen dat hij het verloop van de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 inzichtelijk heeft gemaakt door middel van verschillende overzichten en bijbehorende grootboekkaarten en dat hij ter controle ook de jaarrekeningen 2015 tot en met 2018 heeft overgelegd. Uit de jaarrekeningen en de grootboekkaarten blijkt dat de rekening-courantschuld aan [X] B.V. (die bestaat uit een lening eigen woning van € 100.000,- en een rekening-courantschuld van € 12.578,-) niet van invloed is geweest op de hoogte van de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. De rekening-courantschuld aan [X] B.V. is ook niet terug te vinden in de jaarstukken van [Y] B.V. Er is bij de waardering van de aandelen in [Y] B.V. alleen rekening gehouden met een rekening-courantschuld aan [Y] B.V. Als daarmee geen rekening was gehouden was de waardering anders uitgepakt. De rekening-courantschuld aan [X] B.V. heeft geen negatief effect gehad op de te verdelen huwelijksgemeenschap en de vrouw is dan ook niet benadeeld. Er is op die schuld niet afgelost of rente betaald uit de gemeenschap of [Y] B.V.
4.5
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. in de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen valt, zodat van dat oordeel moet worden uitgegaan.
Op grond van artikel 1:100 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) hebben echtgenoten in beginsel een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap. Dat betekent onder meer dat echtgenoten in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de ontbonden gemeenschap.
Lid 2 van het artikel bepaalt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht kan voortvloeien, maar alleen in het geval bij de ontbinding de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen. Dat is in deze zaak niet het geval. Afwijking van de regel dat echtgenoten ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van de ontbonden gemeenschap -en partijen voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V.- is dan alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke omstandigheden, die meebrengen dat een gelijke draagplicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het is aan degene die zich hierop beroept dergelijke omstandigheden te stellen en -bij betwisting- te bewijzen. Voor zover de vrouw zich niet expliciet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft beroepen, kan de rechter slechts ambtshalve de gronden aanvullen, indien de vrouw de feitelijke gronden en in samenhang daarmee het concreet daaraan te verbinden gevolg heeft ingeroepen.
4.6
De man heeft door middel van overzichten en bijbehorende grootboekkaarten (producties 3 tot en met 5 bij verweerschrift in hoger beroep) inzicht gegeven in het verloop van de rekening-courantschuld aan [Y] B.V., over 2016 tot en met 2018. Uit die niet door de vrouw betwiste overzichten blijkt dat de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. op 1 januari 2016 € 84.876,- bedroeg en vervolgens in 2016, 2017 en 2018 is gestegen met (afgerond) respectievelijk € 36.194,- en € 25.881,- en € 21.747,-. Vergeleken met 2016 en 2017 is de stijging in 2018 met een bedrag van € 21.747,- beperkt, te meer omdat partijen in dat jaar kwamen te staan voor de kosten van twee huishoudens en een aanzienlijke stijging van de lasten. Zoals hierboven weergegeven onder 4.4. heeft de man een toelichting gegeven op de opnames in rekening-courant in 2018. De vrouw is op die toelichting vervolgens niet meer ingegaan. Zij heeft enkel nog erop gewezen dat de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering fiscaal aftrekbaar is. Het hof is van oordeel dat uit de toelichting van de man niet blijkt van onlogische, buitensporige of anderszins exceptionele uitgaven of uitgaven die niet ten laste van de gemeenschap kwamen. De afspraak dat de man de vaste eigenaars- en gebruikerslasten van de voormalige echtelijke woning voor zijn rekening zal nemen ziet niet op de periode tot 31 december 2018, nu deze afspraak pas daarna is gemaakt. Daarbij komt dat de vrouw, zoals de man onweersproken heeft gesteld, kosten heeft voldaan uit tot de huwelijksgemeenschap behorende banksaldi en deze vervolgens (zoals het hof begrijpt) ook door partijen bij helfte zijn gedragen.
Noch uit de overzichten van het verloop van de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. in 2016 tot en met 2018, noch uit andere stukken blijkt dat de rekening-courantschuld aan [X] B.V. van invloed is geweest op de hoogte van de rekening-courantschuld aan [Y] B.V.
Voor zover de vrouw zich reeds in haar memorie van grieven heeft willen beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid betreffende de rekening-courantschuld, gaat het hof hieraan voorbij. Enerzijds omdat de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden, door de man zijn weersproken. Anderzijds omdat deze niet zodanig van aard zijn, ook niet in onderlinge samenhang bezien, dat het naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is dat ook de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V.
Dat uit de vermogensopstelling, waaraan de vrouw refereert, mogelijk een andere draagplicht volgt, maakt het oordeel niet anders. De vrouw heeft onbetwist gelaten de stelling van de man dat de vermogensopstelling een voorstel was voor de afwikkeling van de echtscheiding en dat dit voorstel is komen te vervallen omdat partijen niet tot overeenstemming kwamen.
4.7
De eerst ter zitting opgeworpen stelling dat vrouw ermee bekend is dat de man gelden onbelast uit de zaak haalde waardoor het helemaal niet nodig was de rekening-courant te belasten -wat er ook van die stelling zij- betrekt het hof niet bij zijn oordeel, omdat het een dusdanig nieuwe stelling is dat het in strijd is met de twee-conclusieleer en de goede procesorde om een dergelijke stelling in een zo laat stadium van de procedure naar voren te brengen.
Dat geldt ook voor de door de vrouw eerst ter zitting opgeworpen stelling dat bij de waardering van de aandelen in [Y] B.V. volgens de fiscalist van de vrouw helemaal geen rekening is gehouden met de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. Overigens zijn in de bestreden beschikking die aandelen tegen een waarde van € 224.782,- aan de man toegedeeld waarbij onder meer is overwogen dat bij die waarde rekening is gehouden met de rekening-courantverhouding tussen de man en [Y] B.V. in die zin dat de waarde positief is beïnvloed. Tegen deze beslissing, noch tegen deze overweging is gegriefd, terwijl uit de mailwisseling (productie 12 bij het hoger beroep van de vrouw) tussen de beide adviseurs van partijen blijkt dat zij bij de waardering van de aandelen rekening hebben gehouden met de vordering in rekening-courant van [Y] B.V. op partijen.
4.8
De vrouw stelt nog dat in verband met de rekening-courantschuld aan [X] B.V. bij de verdeling aan haar te weinig is toegerekend, toegedeeld of dat zij bij de verdeling tekort is gekomen of dat zij nog zou moeten worden gecompenseerd en dat de man haar opzettelijk heeft benadeeld. Die stellingen -wat daar verder ook van zij- gaan over de verdeling en eventuele vergoedingsrechten of een schadevergoedingsvordering en niet over de draagplicht voor een gemeenschapsschuld en kunnen dan ook niet leiden tot een andere draagplicht voor de rekening-courantschuld aan [Y] B.V. Overigens heeft de vrouw geenszins kunnen onderbouwen dat zij nog zou moeten worden gecompenseerd of bij de verdeling tekort is gekomen of benadeeld door de man, laat staan dat dit opzettelijk door de man zou zijn gedaan.
4.9
Gelet op het voorgaande falen de eerste twee grieven en zal de beslissing van de rechtbank, waarbij is bepaald dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft voor de schuld aan [Y] B.V. draagplichtig zijn, worden bekrachtigd. Hetgeen de vrouw meer of anders heeft aangevoerd en niet hierboven is besproken kan niet tot een ander oordeel leiden.
Grief 3
4.1
Grief 3 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat van de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning eerst een bedrag van € 9.820,69 aan de man toekomt, waarna de resterende verkoopopbrengst bij helfte zal worden verdeeld tussen partijen.
Volgens de vrouw blijkt uit de aflosnota van de bank (productie 6 bij appelschrift) dat met de verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning een bedrag van € 5.254,82 is afgelost op een bij de Rabobank opgenomen krediet. De man heeft dit krediet opgenomen om de hypotheeklasten van de voormalig echtelijke woning te voldoen, terwijl hij uit hoofde van de beschikking voorlopige voorzieningen die lasten voor zijn eigen rekening had moeten nemen. De vrouw is dan ook benadeeld voor dit bedrag, zodat zij uit de verkoopopbrengst € 5.284,82 heeft te ontvangen en de man € 9.820,69, waarna het resterende bedrag tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
4.11
De man bevestigt dat uit de verkoopopbrengst ook een krediet van € 5.254,82 is afgelost. Omdat het krediet na de peildatum ontstaan is, valt het buiten de huwelijksgemeenschap en moet het alleen door de man worden gedragen. Volgens de man moet het bedrag dat van de verkoopopbrengst is besteed aan aflossing worden verminderd met € 5.254,82 en zou hij de helft van dat bedrag, € 2.627,41, aan de vrouw moeten voldoen.
4.12
Nu het krediet na de peildatum door de man is aangegaan, maakt het geen deel uit van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en moet de aflossing van het krediet alleen door de man worden gedragen. Partijen verschillen van mening over de manier waarop dat zou moeten worden bewerkstelligd. Het hof is van oordeel dat beide manieren tot hetzelfde resultaat leiden. Daarom slaagt de grief. Het verzoek van de vrouw zal daarom als na te melden -en zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad- worden toegewezen en in zoverre zal de bestreden beschikking worden vernietigd.
4.13
Voor het overige zal de bestreden beschikking, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, worden bekrachtigd en het meer of anders verzochte worden afgewezen.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep onder 3.5.
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat van de verkoopopbrengst van de voormalig echtelijke woning aan de [adres] eerst een bedrag van € 9.820,69 aan de man en een bedrag van € 5.254,82 aan de vrouw toekomt, waarna de resterende verkoopopbrengst bij helfte zal worden verdeeld tussen partijen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld, voor het overige;
wijst af het meer of ander verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, mr. H.A. van den Berg en mr. C.M.J. Peters , in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 12 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.