ECLI:NL:GHAMS:2022:11
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in jeugdstrafrecht
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die is ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft met valse sleutels. De rechtbank had op 12 mei 2021 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 6.830,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 december 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank heeft gevorderd. De raadsman van de veroordeelde heeft zijn standpunten naar voren gebracht, maar het hof heeft besloten zich te verenigen met het vonnis waarvan beroep.
Het hof heeft in zijn beslissing het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarmee de verplichting tot betaling van het ontnemingsbedrag van € 6.830,00 aan de Staat is gehandhaafd. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2022. De rechters mr. T. de Bont en mr. A. Beijer waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.