ECLI:NL:GHAMS:2022:11

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
23-001474-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die is ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft met valse sleutels. De rechtbank had op 12 mei 2021 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 6.830,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 december 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank heeft gevorderd. De raadsman van de veroordeelde heeft zijn standpunten naar voren gebracht, maar het hof heeft besloten zich te verenigen met het vonnis waarvan beroep.

Het hof heeft in zijn beslissing het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarmee de verplichting tot betaling van het ontnemingsbedrag van € 6.830,00 aan de Staat is gehandhaafd. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2022. De rechters mr. T. de Bont en mr. A. Beijer waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001474-21
datum uitspraak: 4 januari 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-698442-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 6.830,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2020 veroordeeld ter zake van diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 12 mei 2021 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.830,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de veroordeelde is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. T. de Bont en mr. A. Beijer, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong en R.M. ter Horst, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 januari 2022.
mr. T. de Bont en mr. A. Beijer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.