ECLI:NL:GHAMS:2022:1098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.295.695/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en WSNP, verzoek tot wijziging onderhoudsbijdragen afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van zijn ex-vrouw en hun kinderen. De man had in eerste aanleg verzocht om de onderhoudsbijdragen te wijzigen, omdat hij was toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) op 7 april 2020. Hij stelde dat hij door deze toelating niet langer in staat was om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van zijn ex-vrouw en kinderen. De rechtbank had zijn verzoek afgewezen, waarop de man in hoger beroep ging.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de man en de verweerders. De man had in het verleden alimentatieverplichtingen niet nagekomen en de vrouw en kinderen verkeerden in een slechte financiële situatie. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende had onderbouwd dat hij niet in staat was om de onderhoudsbijdragen te voldoen, ondanks zijn toelating tot de WSNP. Het hof concludeerde dat er sprake was van een klemmend tekort bij de kinderen, die studiekosten hadden, en dat de vrouw ook niet in haar levensonderhoud kon voorzien zonder de alimentatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de man in zijn verzoek afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van onderhoudsplichtigen, zelfs in situaties van schuldsanering, en de noodzaak om de behoeften van de kinderen en de ex-partner in overweging te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.295.695/01
zaaknummer rechtbank: C/15/ 303035 / FA RK 20-2574
beschikking van de meervoudige kamer van 12 april 2022 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar.
en
[ kind 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [ kind 1] ,
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar.
en
[ kind 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [ kind 2] ,
advocaat: mr. A.M. Koopman te Alkmaar.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de rechtbank) van 21 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 11 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 mei 2021.
2.2
De vrouw, [ kind 1] en [ kind 2] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de verweerders) hebben op 22 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 juni 2021 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de verweerders van 27 juli 2021 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 februari 2022 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de verweerders van 31 januari 2022, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de verweerders, bijgestaan door hun advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2000 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 11 augustus 2008 omgezet in een geregistreerd partnerschap, welk partnerschap op 5 november 2008 is beëindigd.
3.2
Uit het huwelijk zijn geboren:
- [ kind 1] , [in] 2000 te [geboorteplaats] ;
- [ kind 2] , [in] 2002 te [geboorteplaats] .
[ kind 1] en [ kind 2] worden hierna ook gezamenlijk genoemd: de kinderen.
3.3
De man en de vrouw zijn in het door hen op 11 augustus 2008 gesloten echtscheidingsconvenant overeengekomen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderbijdrage) zou voldoen van € 135,- per kind per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partnerbijdrage) van € 250,- per maand.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 23 oktober 2019 is bepaald dat de man met ingang van 1 april 2008 een partnerbijdrage aan de vrouw dient te voldoen van € 250,- per maand en is bepaald dat hij met ingang van 1 januari 2019 een kinderbijdrage ten behoeve van [ kind 2] aan de vrouw dient te voldoen van € 162,44 per maand en een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie aan [ kind 1] dient te voldoen van € 162,44 per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de bijdrage voor de kinderen met ingang van 1 januari 2020 € 167,- per kind per maand en de partnerbijdrage € 308,- per maand.
3.5
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden heeft de man bij vonnis van 7 april 2020 toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna te noemen: WSNP).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om, met wijziging van de beschikking van 23 oktober 2019, de door hem te betalen onderhoudsbijdragen met ingang van 7 april 2020 voor de duur van de WSNP op nihil te stellen, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat hij met ingang van de datum van de toelating tot de WSNP, te weten 7 april 2020, voor de duur van de deelname aan de WSNP niet langer gehouden is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de verweerders.
4.3
De verweerders verzoeken het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, alsmede om de man te veroordelen in de kosten die de verweerders in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw en de kinderen.
5.2
De man stelt dat hij met ingang van de datum waarop hij is toegelaten tot de WSNP niet langer over draagkracht beschikt om enige bijdrage ten behoeve van de verweerders te voldoen. Verder is de man van mening dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen sprake is van een klemmend tekort bij de vrouw en de kinderen. De kinderen maken aanspraak op een studiefinanciering van DUO en ten aanzien van de vrouw eindigt de verplichting tot betaling van partneralimentatie van rechtswege op 5 november 2020 (twaalf jaar na de datum van de inschrijving van de beëindiging van het partnerschap in de registers van de burgerlijke stand). Verder blijkt uit het echtscheidingsconvenant op geen enkele wijze of, en zo ja op welke wijze een berekening van de behoefte van de kinderen en de behoefte van de vrouw heeft plaatsgevonden. Het inkomen van de man heeft nooit de overeengekomen alimentatie kunnen rechtvaardigen. Verder heeft de rechtbank volgens de man het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, omdat de inhoud van het gesprek tussen [ kind 2] en de rechtbank niet is weergegeven aan partijen. De man heeft het gevoel dat [ kind 2] zich negatief heeft uitgelaten en hij wil hiervan op de hoogte zijn. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte een overweging gewijd aan het ontstaan van de schulden, terwijl de verwijtbaarheid al in het kader van de toelating tot de WSNP is beoordeeld. Het was niet aan de rechter om dat oordeel in het kader van de alimentatieprocedure nogmaals te geven, aldus de man.
5.3
De verweerders hebben de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij zijn van mening dat – gelet op de hoogte van hun behoefte - er wel degelijk sprake is van een klemmend tekort. De man heeft nimmer de onderhoudsbijdrage voldaan en de verweerders zijn bovendien de grootste schuldeisers van de man. De man heeft voldoende inkomen en het vrij te laten bedrag is zodanig hoog dat hij in staat is om gedurende de looptijd van de WNSP voor schuldeisers te sparen en de bijdrage ten behoeve van de kinderen te voldoen. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de toelating tot de WSNP, dat was immers al gebeurd, maar heeft overwogen waarom niet tot nihilstelling van de alimentatie wordt overgegaan. Verder stellen de verweerders dat destijds bedragen zijn overeengekomen die de man kon betalen en die voorzagen in de behoefte van de verweerders.
Het hof zal eerst de grief over de draagkracht van de man beoordelen en vervolgens op de overige grieven ingaan.
5.4
Ingeval een onderhoudsplichtige is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, dient in het algemeen in die gevallen waarin voor het vrij te laten inkomen niet met de onderhoudsverplichting rekening is gehouden, de geldende onderhoudsverplichting voor de duur van de schuldsaneringsregeling op nihil te worden bepaald. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de onderhoudsplichtige gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet van artikel 295 lid 2 Faillisementswet (Fw) door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag (VTLB), welk bedrag onder het bijstandsniveau is gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald. Zodoende moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen, tenzij het VTLB hoger is dan bedoeld minimum.
5.5
Uit de door de man overgelegde berekening van het VTLB (productie 4: “Rapport Berekening VTLB Calculator van 26 mei 2021 voor de periode 1 januari 2021 tot 30 juni 2021” (hierna te noemen: de berekening)) blijkt dat de man een fiscaal maandloon uit dienstbetrekking geniet van € 2.885,-. Zijn echtgenote heeft een fiscaal maandloon uit dienstbetrekking van € 1.229,-. Het maandelijkse bruto vakantiegeld bedraagt € 230,- voor de man en € 95,- voor zijn echtgenote. Het totale inkomen van de man en zijn echtgenote is € 4.322,-exclusief vakantiegeld en het VTLB is vastgesteld op € 2.628,07. Uit de berekening volgt dat er € 1.693,93 per maand overblijft om te sparen voor schuldeisers. Uit de door de man overgelegde berekening van het VTLB over de periode van 1 januari 2022 tot 30 juni 2022 volgt dat er nog een hoger bedrag per maand resteert om te sparen. Hoewel het fiscaal maandloon in de periode van 7 april 2020 tot en met 31 december 2020 lager lag, was ook in die periode sprake van een hoger inkomen dan het vastgestelde VTLB. Voor het hof is niet duidelijk welke lasten door de man uit het VTLB dienen te worden voldaan. Zo zijn er geen schulden opgenomen in de berekeningen en ook heeft de man ter zitting in hoger beroep desgevraagd niet, althans onvoldoende, kunnen toelichten welke schulden (naast de vaststaande achterstallige alimentatie) voldaan moeten worden. Gelet op het inkomen van de man en de hoogte van het VTLB, heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat hij gedurende de WSNP niet langer in staat zou zijn de onderhoudsbijdragen te voldoen, zodat de hoofdregel dat er gedurende de looptijd van de schuldsanering in beginsel geen ruimte voor alimentatie is in dit geval niet opgaat. Het had op de weg van de man gelegen om, indien dit anders zou moeten worden beoordeeld, meer duidelijkheid te verschaffen, temeer nu de verweerders een en ander in hoger beroep uitdrukkelijk aan de orde hebben gesteld.
5.6
Ten aanzien van de grief van de man over het niet bestaan van een klemmend tekort in de behoefte van de kinderen overweegt het hof als volgt.
[ kind 2] start in september 2022 met de Mbo-opleiding interieurdesign. Hij heeft een tijdelijke baan (gehad), maar dit is geen structureel gegeven. Met zijn inkomen is hij aan het sparen voor studiemiddelen, zoals een laptop. Ook [ kind 1] volgt een Mbo-opleiding. Zij heeft geld moeten lenen om haar studie te bekostigen, waardoor zij een schuld heeft opgebouwd. Gelet hierop staat voldoende vast dat de onderhoudsverplichting van de man niet is geëindigd als gevolg van het ontbreken van behoefte aan een onderhoudsbijdrage aan de zijde van de kinderen, zodat deze grief van de man faalt. Gelet op het ontbreken van middelen bij de beide kinderen vanwege hun (aanstaande) studies, is er niet alleen behoefte, maar ook een klemmend tekort in de behoefte bij beiden. Voor zover de man overigens nog stelt dat de behoefte van de kinderen lager zou zijn dan waarvan in eerdere beslissingen is uitgegaan, heeft hij daarvoor geen enkele onderbouwing gegeven zodat aan zijn opmerkingen daarover door het hof voorbij wordt gegaan.
5.7
Ten aanzien van de partneralimentatie geldt het volgende.
Zoals de man terecht heeft opgemerkt is de partneralimentatie van rechtswege geëindigd op 5 november 2020, 12 jaar na de beëindiging van het geregistreerd partnerschap op 5 november 2008. De beoordeling van het hof ten aanzien van de door de man te betalen partneralimentatie ziet daarom enkel nog op de periode van 12 april 2020 tot 5 november 2020.
5.8
De man heeft gesteld dat ook de vrouw geen behoefte meer heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Het hof ziet geen aanleiding om de man in die stelling te volgen. De vrouw heeft onvoldoende inkomsten om in haar levensonderhoud te voorzien en kan die ook redelijkerwijs niet verwerven, en ook hier geldt dat de man zijn stelling daaromtrent op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Daarbij komt dat gebleken is dat de man zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw jarenlang niet is nagekomen. Zij is mede daardoor in een slechte financiële situatie terechtgekomen en is momenteel, samen met de kinderen, de grootste schuldeiser van de man.
5.9
Het is voor het hof overigens onduidelijk gebleven waarom aan de verweerders geen bedragen uit de WNSP kunnen worden uitgekeerd, nu vaststaat dat zij de grootste schuldeisers zijn. De onderhoudsbijdragen en eventueel ook uitkering van bijdragen uit de WSNP (ter inlossing van de schuld van de man aan de verweerders) moeten dienen om te voorzien in de kosten die de verweerders thans hebben, waaronder de aanmerkelijke kosten voor studie(materialen). Ter zitting in hoger beroep is door de advocaten van partijen opgemerkt dat zij deze kwestie nader onder de aandacht van de bewindvoerder zullen brengen.
5.1
De grief van de man dat de rechtbank in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden omdat het gesprek met [ kind 2] niet ter zitting is weergegeven, behoeft geen verdere bespreking. Wat er van deze grief zij, het hoger beroep is mede bedoeld om eventuele fouten in eerste aanleg te herstellen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is [ kind 2] verschenen en heeft hij in het bijzijn van de man zijn standpunt naar voren gebracht.
Kostenveroordeling
5.11
Het hof ziet onvoldoende aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, zoals door de verweerders is verzocht. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.Slotsom

6.1
Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het verzoek van de man om te bepalen dat hij met ingang van de datum van de toelating tot de WSNP, te weten 7 april 2020, voor de duur van de deelname aan de WSNP niet langer gehouden is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en de kinderen, afwijzen.
6.2
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.F. Miedema en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 12 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.