ECLI:NL:GHAMS:2022:1093

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
23-001931-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1987, is veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner, [benadeelde], die op 25 juni 2020 aangifte deed van belaging. De tenlastelegging omvatte het stelselmatig versturen van bedreigende berichten, het bezoeken van de woning van de benadeelde en het benaderen van haar familieleden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2015 tot en met 25 juni 2020 wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde. De verdachte heeft in eerste aanleg bekend, maar zijn raadsvrouw heeft betoogd dat de bewezenverklaarde periode beperkt moet worden tot enkele maanden in 2020. Het hof heeft echter geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte, ondanks periodes van geen contact, een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde vormen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een contactverbod en locatieverboden. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.000,00 toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001931-21
datum uitspraak: 12 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 23 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-253095-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1987,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij/het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 25 juni 2020 te Alkmaar, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door
- die [benadeelde] veelvuldig berichten te sturen (via diverse mediakanalen), waaronder meerdere bedreigende berichten en/of
- naar het adres van die [benadeelde] te gaan en iets in haar brievenbus te doen en/of
- die [benadeelde] te benaderen en te bedreigen via haar moeder, vader en/of haar broer en/of
- geldbedragen over te maken naar die [benadeelde] met in de omschrijvingen een of meer bericht(en) aan haar en/of aan haar kinderen gericht,
met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van bewijsverweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak voor een deel van de tenlastegelegde periode bepleit en betoogd dat de bewezenverklaarde periode dient te worden beperkt tot de maanden maart tot en met juni 2020. Hiertoe voert de raadsvrouw aan dat de verdachte in eerste aanleg weliswaar het feit heeft bekend, maar dat zijn bekentenis slechts zag op het versturen van berichten en niet op de wederrechtelijkheid of stelselmatigheid van zijn handelen. Evenmin bevat het dossier met betrekking tot de periode vóór
maart 2020 voldoende bewijs voor de wederrechtelijkheid en stelselmatigheid van de gedragingen van de verdachte. Er waren zelfs verschillende periodes dat de verdachte helemaal geen contact heeft gezocht met de aangeefster, zoals in heel 2016 en 2017. Ook was de verdachte een deel van de tenlastegelegde periode gedetineerd en verbleef hij in 2016 enkele maanden in Spanje. De periode waarin de verdachte de aangeefster heeft belaagd bestrijkt daarom geen 4,5 jaar, zoals door de politierechter bewezenverklaard, maar slechts vier maanden.
Het hof overweegt als volgt.
.De aangeefster heeft op 24 juni 2020 aangifte gedaan van belaging over de periode vanaf 1 november 2015, zijnde het moment dat de relatie tussen haar en de verdachte eindigde. Zij heeft in haar aangifte en aanvullende verklaring verklaard dat de ongewenste contacten toen begonnen. Zij heeft aangegeven dat de verdachte op verschillende tijdstippen in de gehele tenlastegelegde periode tegen haar uitdrukkelijke wens in haar belde, brieven stuurde of liet bezorgen, en haar of haar moeder, vader of broer berichten stuurde via sociale media en de telefoon (het hof begrijpt: sms- en whatsapp-berichten). De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg bekend de aangeefster sinds hun breuk te hebben lastiggevallen via verschillende kanalen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij aangegeven dat de vele berichten aan aangeefster erop waren gericht contact met zijn kinderen te krijgen. Inmiddels begrijpt hij dat een betere weg is dat te doen met behulp van een advocaat en door een beslissing van de (familie)rechter. Hij zegt dat hij die weg inmiddels heeft gevolgd.
De belaging gedurende de tenlastegelegde periode blijkt daarnaast onder meer uit diverse afbeeldingen van berichten die de verdachte heeft verstuurd, welke zich in het dossier bevinden. Dat er ook periodes zijn die niet door de bewijsmiddelen worden bestreken doet niet af aan het wederrechtelijke en stelselmatige karakter van de gedragingen. Het hof betrekt daarbij tevens dat de aangeefster in haar slachtofferverklaring heeft gezegd dat zij en haar kinderen een lange periode (van meer dan vier jaar) in doodsangst hebben geleefd, uit huis zijn gevlucht en behoefte hebben aan rust.
Het hof is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte door middel van het versturen van meerdere (deels bedreigende) berichten aan aangeefster, het contact zoeken met familieleden van haar, het bezoeken van haar woning of bezorgen van briefjes of pakketten bij haar thuis, stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Hetgeen die bewijsmiddelen inhouden over de indringendheid, de duur en de frequentie alsmede omtrent de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, brengt het hof tot het oordeel dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De omstandigheid dat de contacten niet over de gehele periode frequent hebben plaats gehad staat in dit geval niet aan het aannemen van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van in de weg. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 25 juni 2020 te Alkmaar wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door
- die [benadeelde] veelvuldig berichten te sturen (via diverse mediakanalen), waaronder meerdere bedreigende berichten en
- naar het adres van die [benadeelde] te gaan en iets in haar brievenbus te doen en
- die [benadeelde] te benaderen en te bedreigen via haar moeder, vader en haar broer en
- geldbedragen over te maken naar die [benadeelde] met in de omschrijvingen berichten aan haar gericht, met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregelen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de politierechter een dadelijk uitvoer verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contact- en locatieverbod.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, elektronische monitoring, een contactverbod met het slachtoffer en twee locatieverboden conform het vonnis,. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de oplegging van de maatregel van art. 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten een contactverbod en een locatieverbod voor de duur van drie jaren, dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft strafmatiging bepleit vanwege de bepleite kortere bewezen te verklaren periode en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zijn gedragingen werden ingegeven door het hevige verlangen om zijn kinderen te kunnen zien. De verdachte is er nu van doordrongen dat hij geen contact meer met het slachtoffer mag zoeken en dat hij pogingen tot herstel van het contact met zijn kinderen via de officiële kanalen moet leiden. Hij heeft zijn leven gebeterd en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou een forse terugslag betekenen.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat het opleggen van bijzondere voorwaarden in combinatie met vrijheidsbeperkende maatregelen onnodig dubbelop is. Zij verzoekt het hof een van beide opties te kiezen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner [benadeelde]. Hij heeft haar jarenlang op indringende, intimiderende en bedreigende wijze via allerlei kanalen lastiggevallen. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan heeft hij de grens van het toelaatbare overschreden en ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en bij haar en hun gezamenlijke kinderen angstgevoelens teweeggebracht. [benadeelde] en de kinderen zijn hun huis ontvlucht en ondervinden tot op de dag van vandaag angst en verdriet door het gedrag van de verdachte. Voor dergelijke feiten ligt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 maart 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft recentelijk geen direct contact meer gezocht met het slachtoffer. Wel heeft hij ter terechtzitting verteld dat hij een cadeau voor zijn dochter bij het slachtoffer heeft laten bezorgen. De verdachte heeft er blijk van gegeven inmiddels te weten dat hij op geen enkele manier direct of indirect contact met het slachtoffer mag zoeken – ook niet via de kinderen – en ziet in dat ook het (laten) bezorgen van cadeaus hem niet is toegestaan. Het hof ziet hierin een voorzichtig begin van een positieve ontwikkeling en acht het wenselijk de verdachte de kans te geven deze lijn voort te zetten.
Het hof acht, alles afwegende, een forse voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden de bijzondere voorwaarden van een contactverbod en twee locatieverboden verbonden.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de verdachte, na de veroordeling in eerste aanleg, (indirect) contact is blijven zoeken met het slachtoffer. Gelet hierop en op al hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is het van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens derden, onder wie met name het slachtoffer. Het hof acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr onder deze omstandigheden dan ook aangewezen ter bescherming van het slachtoffer en ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten. Deze maatregel houdt in een contactverbod met [benadeelde] en locatieverboden, zoals hierna in het dictum nader omschreven. Om diezelfde redenen acht het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel noodzakelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding in haar geheel moet worden toegewezen. De raadsvrouw heeft – in het verlengde van haar standpunt ten aanzien van de bewezen te verklaren periode – bepleit dat het toe te wijzen bedrag moet worden gematigd.
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met [benadeelde], geboren [geboortedag 2] 1979, wonende te [adres 2];
- de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 200 meter van [adres 2];
- de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een
straal van 200 meter van [adres 3].
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde], geboren [geboortedag 2] 1979, wonende te [adres 2];
- zich niet zal bevinden in een straal van 200 meter van de navolgende locaties: [adres 2] en [adres 3].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. V.M.A. Sinnige en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2022.
Mr. Kuster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]