ECLI:NL:GHAMS:2022:1092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.294.827/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen moeder en kinderen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling. De kinderen verblijven sinds april 2018 bij de vader, en de omgang met de moeder was tot nu toe beperkt tot eenmaal per maand onder begeleiding van een professional. De moeder betwistte de beperking van de omgang en voerde aan dat zij een goede moeder is en dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met problemen, waaronder incidenten van overlast en drugsgebruik, wat heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft aangegeven dat een meer uitgebreide omgang emotionele onveiligheid voor de kinderen met zich meebrengt. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook geadviseerd om de huidige regeling te handhaven, gezien de kwetsbaarheid van de kinderen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling van eenmaal per maand noodzakelijk is voor de stabiliteit en ontwikkeling van de kinderen. De moeder moet haar verslavingsproblematiek onderkennen en hulp accepteren voordat er ruimte is voor uitbreiding van de omgang. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de GI opgedragen om te blijven kijken naar mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang in de toekomst, zodra de omstandigheden dat toelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.294.827/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/311801 / JU RK 21-36
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 april 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Verder zijn als belanghebbenden in deze zaak aangemerkt:
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
  • de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
  • de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd in Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter), van 10 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 9 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een brief van de zijde van de GI van 8 juli 2021 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsmanager, namens de GI;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn [in] 2011 te [plaats B] met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 5 juni 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 13 mei 2015 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
Voorafgaand aan en tijdens het huwelijk van de ouders zijn - voor zover in hoger beroep van belang - geboren:
- [kind 1] , [in] 2009 te [plaats B] ;
- [kind 2] , [in] 2013 te [plaats A] ;
- [kind 3] , [in] 2013 te [plaats A] .
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) verblijven sinds april 2018 bij de vader. De ouders oefenden tot 31 maart 2021 gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 juni 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd. De ondertoezichtstelling is laatstelijk, bij beschikking van de kinderrechter van 18 juni 2021, verlengd tot 15 december 2021.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 10 juni 2020 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald. Ook is een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld, waarbij de moeder eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur op neutraal terrein onder begeleiding van een professional omgang heeft met de kinderen, welke regeling door de GI kan worden uitgebreid.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 31 maart 2021 is -uitvoerbaar bij voorraad - het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en is de vader alleen belast met het gezag over de kinderen. Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld (zaak met zaaknummer: 200.295.799/01). Dit hoger beroep is op 3 februari 2022 aansluitend aan de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak behandeld. Het hof heeft bij afzonderlijke beschikking van heden op dit hoger beroep beslist en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 10 juni 2020 en op het daartoe strekkende verzoek van de GI, bepaald dat tussen de moeder en de kinderen een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen eenmaal per maand gedurende twee uur op neutraal terrein onder begeleiding van een professional omgang met de moeder hebben. De kinderen zullen door een professional worden gehaald voor de omgang en na afloop van de omgang door de vader worden opgehaald. Ook vindt iedere maand een belmoment plaats tussen de moeder en de kinderen, onder begeleiding van een professional.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de GI niet-ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek, althans dat verzoek af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de beperking van de omgang tot slechts één keer per maand. Zij is een goede moeder en het beeld dat de GI van haar schetst klopt niet. Er is veel gebeurd in het leven van de kinderen, maar de band tussen kinderen en hun ouders dient – ongeacht de problematiek die er speelt – nooit te worden doorgesneden. Een omgang van maar één keer per maand is niet in het belang van de nog jonge kinderen. Daarbij zou de moeder de omgang liever op een kindvriendelijke plek of bij haar thuis hebben, in plaats van op kantoor bij de GI.
De moeder heeft een positieve ontwikkeling laten zien en zij is ook bereid zich aan bepaalde voorwaarden te houden. Desnoods laat zij voor elk omgangsmoment een drugstest doen om aan te tonen dat zij op dat moment niet onder invloed van verdovende middelen verkeert. De moeder wilde zich in september 2021 zelfs laten opnemen door de Brijder stichting voor een behandeling van haar vermeende drugsverslaving. Zij wilde daarmee laten zien dat zij alles doet om de kinderen vaker te mogen zien. De Brijder stichting kon echter niets voor haar betekenen omdat er bij haar geen sprake is van een verslaving, maar van incidenteel drugsgebruik. Het is juist dat er recent weer twee politiemutaties zijn geweest, maar deze betreffen enkel verdenkingen. Er is toen ook geen drugstest afgenomen. Ook de eerdere politiemutaties kloppen niet allemaal, aldus de moeder.
5.3
De GI heeft aangevoerd dat bij een meer uitgebreide omgang dan nu bepaald, sprake is van emotionele onveiligheid bij de kinderen. De moeder is niet in staat gebleken de kinderen tijdens de begeleide omgang de nodige structuur en aandacht te bieden, waardoor stress en onrust voor de kinderen ontstaan. Het gaat om kwetsbare en beschadigde kinderen die toe zijn aan rust om aan hun ontwikkeling te kunnen toekomen. Een veilige positieve omgangsregeling is in hun belang en dit is enkel mogelijk indien de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, aldus de GI.
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het nu goed gaat met de kinderen na de omgangsmomenten. Zij zijn tevreden en niet meer helemaal ontregeld nadien. Het is aan de moeder om zich nu te bewijzen, aldus de vader.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder heeft een gebrek aan inzicht in haar eigen functioneren. Dat betreurt de raad, want als zelfinzicht ontbreekt, dan kan de hulpverlening ook niets betekenen en dat is niet in het belang van de kinderen en evenmin in het belang van de moeder, aldus de raad. Wel ziet de raad de positieve ontwikkeling die heeft plaatsgevonden tijdens de omgangsmomenten. De raad vertrouwt erop dat de GI in het oog houdt of de regeling in de toekomst kan worden uitgebreid en op een kindvriendelijke plek kan plaatsvinden.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Sinds de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen in 2018 is sprake van een begeleide omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, waarbij de moeder intensief wordt begeleid tijdens en rondom de bezoeken. De omgang is van juli 2019 tot half mei 2021 begeleid door de coöperatie Koel&Co. Uit de eindevaluatie van 11 mei 2021 blijkt dat er in de vijf maanden daarvoor zes begeleide omgangsmomenten zijn geweest tussen de moeder en de kinderen. In maart 2021 zijn nieuwe afspraken gemaakt omdat de moeder zich structureel niet hield aan de gemaakte afspraken, de omgang chaotisch en druk verliep en de kinderen belast werden met volwassen zaken, wat bij de kinderen voor spanningen en onduidelijkheid zorgde. Hierna is de omgang in april 2021 rustig en positief verlopen. Echter op 7 mei 2021 heeft de moeder tegen de afspraken in [meerderjarige zoon] (haar meerderjarige zoon) naar de omgang meegenomen. [meerderjarige zoon] is pas na lang aandringen boos vertrokken en heeft daarbij de auto van de omgangsbegeleider bekrast, waarna Koel&Co aangifte heeft gedaan en de omgang is gestopt. In september 2021 is de omgang weer hervat met een nieuwe omgangsbegeleider en de schoonzus van de vader is betrokken bij het vervoer; dit alles om de emotionele veiligheid van de kinderen te waarborgen.
Uit de Checklist Oudercontact in de Pleegzorg (CHOP), die door de GI als hulpmiddel is gebruikt om een passende omgangsregeling te bepalen (bijlage 9 van het verweerschrift van de GI) volgt onder andere dat gezien het aantal risicofactoren op kindniveau, ouderniveau en moeder-kindniveau, een bezoek van eens in de vier weken gedurende twee uur passend is.
Uit het mutatierapport van de politie van 27 oktober 2020 en het aanvullende e-mailbericht van de politie aan de GI van 30 juni 2021 volgt dat er van april 2018 t/m april 2021 sprake was van 30 mutaties die zien op de situatie in en rond de woning van de moeder. Het gaat om meldingen van overlast door ruzies, (huiselijk) geweld, vernieling, geluid en drugsgebruik. Daarnaast vermeldt wijkagent B. Pruiksma in genoemd e-mailbericht dat, naast de in het politiesysteem geregistreerde meldingen, bij hem regelmatig meldingen binnenkomen met betrekking tot de woning van de moeder. Ook deze meldingen zien op verschillende vormen van overlast.
Twee recente politiemutaties (van 14 december 2021 en 8 januari 2022) vermelden een hennepplantage in en vechtpartij bij de woning en tekenen van GHB gebruik door de moeder. De moeder ontkent haar drugsverslaving en daarom is haar opname in een kliniek van de Brijder stichting niet doorgegaan. Zonder erkenning kan er geen passende hulpverlening starten en heeft de hulpverlening die wel heeft plaatsgevonden tot op heden niet geleid tot gedragsverandering.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep beschreven dat hoe langer de omgang duurt, hoe lastiger de moeder het vindt om het vol te houden en rustig af te sluiten. Bij een langere duur ontstaat meer stress en onrust bij de kinderen, hetgeen niet in het belang is van de kinderen. Wel was de evaluatie in december 2021 (na drie omgangsmomenten sinds september 2021) positief; de kinderen laten na de omgang geen stresssignalen meer zien. Op 21 februari 2022 staat weer een evaluatie gepland. De GI heeft ter zitting in hoger beroep toegezegd zich te zullen inspannen om de omgang hierna op een leuke plek, zoals een speeltuin, te laten plaatsvinden.
5.7
Het hof is het met de GI eens dat de nieuwe omgangsregeling op dit moment noodzakelijk is in het belang is van de kinderen. Voldoende aannemelijk is dat de moeder niet in staat is de kinderen te bieden wat ze nodig hebben als de omgang langer duurt. De kinderen zijn kwetsbaar en beschadigd, en hebben veel meegemaakt. Zij moeten rust en stabiliteit krijgen, zodat ze toe kunnen komen aan verwerking en hun eigen ontwikkeling. Deze rust en stabiliteit lijken ze nu bij de vader gevonden te hebben. Gebleken is dat de begeleide omgang sinds september 2021 goed verloopt. De kinderen zijn niet meer ontregeld na de omgangsmomenten en het gaat nu beter met hen. Als deze positieve ontwikkeling doorzet, zal de omgang naar verwachting op een prettige plek kunnen plaatsvinden (bijvoorbeeld een speeltuin), zoals de GI ter zitting in hoger beroep heeft verklaard.
Het hof vindt het grote aantal politiemutaties heel zorgelijk, en ook het feit dat de moeder de ernst daarvan en haar aandeel daarin niet lijkt in te zien. Hulpverlening zal daardoor bij de moeder niet tot een blijvend positief resultaat kunnen leiden. Dat is schadelijk voor de kinderen en maakt het ook onmogelijk om de kinderen tijdens de omgang bij de moeder thuis te laten verblijven.
5.8
Dit alles maakt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Het hof gaat ervan uit dat de GI op uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen zal inzetten, zodra daarvoor ruimte is. Die ruimte zal naar verwachting pas ontstaan als de moeder haar verslavingsproblematiek onderkent en hiervoor passende hulp accepteert.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A. van Haeringen en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, en is op 12 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.