ECLI:NL:GHAMS:2022:1091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
23-002036-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet voldoen aan aangifteplicht liquide middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 juli 2021. De verdachte, geboren in 1998, had op 1 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, niet voldaan aan zijn verplichting tot het doen van aangifte van liquide middelen van 10.000 euro of meer, zoals vereist door artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005. De verdachte had geen, een onvolledige of onjuiste aangifte gedaan terwijl hij de Gemeenschap binnenkwam of verliet.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 maart 2022 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op de gedraging, omdat een bankmedewerker hem had verteld dat hij 10.000 euro in contanten mocht meenemen zonder aangifte te doen. Het hof oordeelde dat, hoewel het aannemelijk is dat de verdachte geen opzet had, dit niet tot vrijspraak kon leiden, omdat voor de overtreding geen opzet vereist is. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het tenlastegelegde bewezen verklaard, maar de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de uitspraak dat de eerder uitgevaardigde strafbeschikking is vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002036-21
datum uitspraak: 12 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 96-279774-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 01 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, al dan niet opzettelijk niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005 van het Europese Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij, verdachte toen daar geen, een onvolledige of onjuiste aangifte gedaan terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000 euro of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking bewijsverweren

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen opzet op de gedraging heeft gehad, omdat een medewerker van de bank hem had medegedeeld dat hij € 10.000,00 in contant geld mocht meenemen zonder daarvan aangifte te hoeven doen.
Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte geen opzet op de gedraging heeft gehad. Nu voor de (impliciet subsidiair) tenlastegelegde overtreding echter geen opzet is vereist kan het ontbreken van opzet niet tot algehele vrijspraak leiden, doch slechts tot vrijspraak van het (impliciet primair) tenlastegelegde misdrijf.
Met de rechtbank acht het hof de (impliciet) tenlastegelegde overtreding bewezen als na te melden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) aangifte als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) nummer 1889/2005 van het Europese Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij, verdachte, toen daar geen aangifte gedaan terwijl hij die Gemeenschap binnenkwam of verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000 euro of meer vervoerde, te weten een geldbedrag van (in totaal) 10.000 euro.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als degene, die uit hoofde van artikel 3 van de verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte niet voldoen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wederom schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De verdachte heeft geen aangifte gedaan bij de Douane van het feit dat hij een geldbedrag van in totaal
€ 10.000,00 euro bij zich had. De verdachte heeft daarmee niet voldaan aan de aangifteplicht voor dergelijke bedragen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. onder CJIB nummer [nummer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. V.M.A. Sinnige en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2022.
Mr. Kuster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]