ECLI:NL:GHAMS:2022:1083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
23-002900-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2019. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1970, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 663.772,55 zou betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de betrokkene vervolgens verplicht om € 82.243,83 te betalen. Zowel het openbaar ministerie als de betrokkene gingen in hoger beroep tegen dit ontnemingsvonnis.

Tijdens de zitting op 29 maart 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel schatte op € 127.415,40. Na een schikking tussen de veroordeelde en het openbaar ministerie, waarbij rekening werd gehouden met een korting van € 5.000,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn, werd de betalingsverplichting vastgesteld op € 39.600,19. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, waarbij na verrekening met conservatoir beslag en vervolgprofijt een resterende betalingsverplichting van € 30.000,00 overbleef.

Het hof heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 1095 dagen. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. Kuster, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002900-19
datum uitspraak: 12 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-740229-12 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 663.772,55.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2014 - kort gezegd en voor zover hier van belang - veroordeeld ter zake van hennepteelt. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 23 juli 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 82.243,83 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het openbaar ministerie en de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen het ontnemingsvonnis.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 oktober 2015 veroordeeld ter zake van -kort gezegd en voor zover hier van belang – medeplegen van hennepteelt in de periode van
1 januari 2009 tot en met 25 februari 2011. Dit arrest is, na verwerping van het hiertegen ingestelde beroep in cassatie bij arrest van de Hoge Raad van 20 juli 2017, inmiddels onherroepelijk.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de hoogte van het wederrechtelijk voordeel overeenkomstig de conclusie van 6 september 2021 wordt geschat op een bedrag van € 127.415,40 en de betalingsverplichting op een bedrag van € 44.600,19 en dat – na aftrek van een korting van € 5.000,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn - aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 39.600,19 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Schikking

Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, met het openbaar ministerie een schikking heeft getroffen die uitkomt op een betalingsverplichting ter hoogte van € 39.600,19. Daarbij is rekening gehouden met een korting wegens de overschrijding van de redelijke termijn van € 5.000,00.
De advocaat-generaal en de veroordeelde verzoeken het hof het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2019 te vernietigen en te bepalen dat de veroordeelde een bedrag van € 39.600,19 aan de Staat dient te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof hecht eraan op te merken dat het in onderhavige zaak niet betreft een schikking in de zin van artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering, nu die situatie ziet op de totstandkoming van een schriftelijke schikking tussen de officier van justitie en de veroordeelde zonder bemoeienis van de rechter. In de onderhavige situatie heeft de rechtbank reeds vonnis gewezen en kan in hoger beroep uitsluitend door het hof het vonnis worden vernietigd en hetgeen tussen het openbaar ministerie en de veroordeelde is overeengekomen in de uitspraak worden betrokken.
De tussen partijen bereikte schikking houdt het volgende in. De advocaat-generaal heeft bij conclusie gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 127.415,40. De betrokkene heeft verklaard dat hij € 30.000,00 aan de hennepteelt heeft verdiend. Ter zitting zijn partijen overeengekomen de betalingsverplichting te bepalen op € 44.600,19.
Bij de berekening van de betalingsverplichting hebben de partijen betrokken dat er blijkens de stukken een conservatoir beslag ligt op gelden/goederen ten bedrage van € 7.927,25 en een vervolgprofijt daarover is berekend van € 1.672,94. Na aftrek van het beslag, het vervolgprofijt en rekening houdend met een korting wegens de overschrijding van de redelijke termijn van € 5.000,00 resteert een betalingsverplichting van € 30.000.
Het hof verenigt zich met het resultaat van de tussen partijen bereikte schikking en zal de hoogte van het wederrechtelijk voordeel, onderscheidenlijk de verplichting tot betaling aan de Staat, aldus vaststellen.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 39.600,19. Na verrekening met de in conservatoir beslag genomen gelden/goederen, vermeerderd met het vervolgprofijt, resteert een betalingsverplichting van € 30.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
127.415,40 (honderdzevenentwintigduizendenvierhonderdvijftien euro en veertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 39.600,19 (negenendertigduizend zeshonderd euro en negentien cent),zodat na verrekening met de in conservatoir beslag genomen gelden/goederen, vermeerderd met het vervolgprofijt, als hierboven weergegeven, een betalingsverplichting resteert van
€ 30.000,00 (dertigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1095 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. W.F. Groos en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 april 2022.
Mr. Kuster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]