ECLI:NL:GHAMS:2022:1082

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
23-002967-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1963, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en had een verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd gekregen. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 673.772,55 zou betalen, maar dit bedrag werd verlaagd tot € 663.772,55 door de Officier van Justitie. De rechtbank Noord-Holland had de betrokkene vervolgens verplicht om € 82.243,83 te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Zowel het openbaar ministerie als de betrokkene gingen in hoger beroep tegen deze vonnissen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 maart 2022 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 146.551,00 wordt geschat, met een betalingsverplichting van € 17.838,29. De verdediging pleitte voor matiging van de vordering tot nihil, verwijzend naar de financiële situatie van de betrokkene en zijn gezin. Het hof oordeelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 111.024,00 bedraagt, maar dat de betrokkene onvoldoende financiële draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen. Het hof besloot de vordering te matigen en legde de betrokkene de verplichting op tot betaling van € 17.838,29 aan de Staat.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat vaststelde op het genoemde bedrag. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002967-19
datum uitspraak: 12 april 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman; niet ter zitting aanwezig)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-741051-11 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 673.772,55. De Officier van Justitie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de vordering verlaagd tot € 663.772,55.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 juli 2014 - kort gezegd en voor zover hier van belang - veroordeeld ter zake van hennepteelt.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 23 juli 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 82.243,83 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het openbaar ministerie en de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 november 2015 veroordeeld ter zake van – kort gezegd en voor zover hier van belang – medeplegen van hennepteelt in de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 november 2011. Dit arrest is, na verwerping van het hiertegen ingestelde beroep in cassatie bij arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2017, inmiddels onherroepelijk.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Ontnemingsrapport
In het dossier bevindt zich een Ontnemingsrapportage van 21 oktober 2013, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel over de tenlastegelegde periode is berekend op € 673.772,55.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 146.551,00 en dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op € 17.838,29. Dit bedrag is gelijk aan de waarde van de in conservatoir beslag genomen gelden/goederen ten bedrage van € 14.228,00 plus het daarover berekende vervolgprofijt van € 3.610,29 De advocaat-generaal heeft in haar vordering rekening gehouden met een korting wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering tot nihil te matigen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de betrokkene nu en in de toekomst geen draagkracht heeft. Uit de rapportages en verslagen van verschillende betrokkenen en de behandelaars van de betrokkene blijkt dat de betrokkene en zijn gezin al tien jaar in financiële moeilijkheden verkeren.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat de betrokkene in de strafzaak is veroordeeld wegens hennepteelt in de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 november 2011. Nu het financiële ontnemingsrapport louter betrekking heeft op hennepstekken, en uit het dossier blijkt dat met de teelt van hennepstekken pas in de zomer van 2010 is begonnen, dient slechts ontnomen te worden voor de periode van 1 juli 2010 tot en met 28 november 2011. Het hof gaat daarbij uit van 16 voltooide kweken.
Als uitgangspunt voor de tweewekelijkse omzet neemt het hof tot uitgangspunt de totale voorraad stekken – zijnde 34.695 stuks - met een cyclus van 10 werkdagen. Nu onbekend is hoe de onderlinge verdeling van de inkomsten was, wordt uitgegaan van een pondspondsgewijze verdeling. Per betrokkene bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Bruto opbrengst 16 kweken X 34.695 stekken x € 1,00 : € 555.120,00
MINUS Totale kosten : € 0
Totaal wvv voor 5 betrokkenen : € 555.120,00
555.120,00 / 5 (per betrokkene) : € 111.024,00
Matiging
Uit het dossier volgt derhalve dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 111.024,00 bedraagt. Uit de stukken in het dossier is echter gebleken dat de betrokkene op dit moment onvoldoende financiële draagkracht heeft om aan een op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Het hof ziet hierin, met de advocaat-generaal en de verdediging, aanleiding om de vordering te matigen. Daarbij betrekt het hof dat in deze sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen eveneens tot matiging van de betalingsverplichting dient te leiden. Bij het vaststellen van de betalingsverplichting zal om die reden aansluiting worden gezocht bij de vordering van de advocaat-generaal.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.838,29.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
111.024,00 (honderdelfduizendenvierentwintig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 17.838,29 (zeventienduizend achthonderdachtendertig euro en negenentwintig cent),te verrekenen met de in conservatoir beslag genomen gelden/goederen, vermeerderd met het vervolgprofijt, als hierboven weergegeven.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 0 dagen, gelet op de hierboven vermelde verrekening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. W.F. Groos en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2022.
Mr. Kuster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]