ECLI:NL:GHAMS:2022:1077

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
23-002573-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, was aangeklaagd voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het vervoeren van cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland op 30 mei 2021, waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten handelde. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 maart 2022 heeft de verdachte wisselend verklaard over zijn rol en kennis van de cocaïne die zijn medeverdachten bij zich droegen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn medeverdachten van Parijs naar Rotterdam heeft vervoerd, terwijl zij een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in hun lichaam hadden. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien zijn eerdere aanhouding in 2019 voor een vergelijkbaar feit, had moeten vermoeden dat zijn medeverdachten cocaïne vervoerden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte is strafbaar verklaard en het hof heeft de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht toegepast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002573-21
datum uitspraak: 8 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 10 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-140244-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 30 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij op of omstreeks 30 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland en/of Parijs om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte
- een auto (Skoda Fabia, kenteken [kenteken]) voorhanden/ter beschikking gehad en/of bestuurd waarin de cocaïne en/of zijn, verdachtes mededader(s) vervoerd kon(den) worden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat niet valt te bewijzen dat de verdachte wetenschap had van het feit dat de twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bolletjes cocaïne in hun lichaam mee voerden toen de verdachte hen een lift van Parijs naar Rotterdam gaf.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 30 mei 2021 per auto van Parijs naar Rotterdam heeft gebracht. Ook staat vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne bij zich droegen in de vorm van ingeslikte bolletjes.
Gevraagd om een redengevende verklaring heeft de verdachte wisselend en tegenstrijdig verklaard over zijn reis naar en verblijf in Parijs en het tot stand komen van zijn afspraak met de medeverdachten. Nadat de verdachte zich bij zijn verhoor door de Koninklijke Marechaussee op zijn zwijgrecht had beroepen, heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 29 mei 2021 naar Parijs is gereden waar hij rond 20.00/21.00 uur aan kwam om aldaar met een vriend zijn verjaardag te vieren. Tijdens zijn verblijf in Parijs werd hij via
social mediadoor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] benaderd met het verzoek of zij de volgende dag met hem mee terug mochten reizen van Parijs naar Rotterdam. Hij was 22 mei 2021 rond 15.30 terug in Nederland. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte vervolgens verklaard dat hij in Nederland was toen hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd gebeld met het verzoek hen op te halen in Parijs. De verdachte is daarop in de auto gestapt en linea recta naar Parijs gereden enkel en alleen om hen op te halen en is vervolgens direct met hen terug gereden naar Nederland.
Blijkens de ANPR-gegevens die zich in het dossier bevinden is de verdachte op 29 mei 2021 rond 19:42 uur de grens bij Hazeldonk gepasseerd. Op 30 mei 2021 rond 14:06 uur kwam hij bij Hazeldonk terug in Nederland. Het hof stelt vast dat die gegevens zouden kunnen passen bij het in hoger beroep geschetste scenario en in ieder geval niet bij de in eerste aanleg door de verdachte gegeven verklaring.
Het hof stelt verder vast dat de verdachte in 2019 is aangehouden vanwege verdenking van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne waarbij sprake was van een zelfde modus operandi. De verdachte was aldus een gewaarschuwd mens en van hem mocht worden verwacht dat hij enige navraag zou doen bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die hij naar eigen zeggen vanaf zijn jeugd kent, alvorens hen een lift te geven van Parijs naar Rotterdam. De verdachte heeft dit niet heeft gedaan. Al met al heeft de verdachte daarmee naar het oordeel van het hof minimaal willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] cocaïne vervoerden.
Het hof verwerpt om deze reden het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit aansluiting te zoeken bij de strafeis van de advocaat-generaal maar een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen. De raadsman heeft benadrukt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf er toe zal leiden dat alles wat de verdachte in zijn leven thans heeft opgebouwd (wat betreft werk en huisvesting) op losse schroeven zal komen te staan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met twee medeverdachten (beiden “slikkers”) bijna 2 kilo cocaïne het land ingevoerd. Het op een dergelijke wijze cocaïne invoeren brengt ernstige gezondheidsrisico’s met zich voor de “slikkers”. Voor de gebruikers is cocaïne een verslavende en daarmee gevaarlijke stof. De hoeveelheid van de ingevoerde cocaïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor de invoer van harddrugs voor een
first offenderbij een hoeveelheid tussen de 1500 en 2000 gram een gevangenisstraf van 12 tot 24 maanden genoemd.
Het hof zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke, gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. mr. D. Radder en V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2022.
=========================================================================
[…]