ECLI:NL:GHAMS:2022:1075

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
23-00301219
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs in zaak van feitelijke aanranding van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een slachtoffer op 8 juni 2017. De tenlastelegging omvatte het dwingen van het slachtoffer tot het plegen van ontuchtige handelingen door middel van geweld of bedreiging. De verdachte ontkende echter de beschuldigingen en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om hem te veroordelen.

Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 25 maart 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal vorderde vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, een standpunt dat ook door de raadsvrouw werd ondersteund. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, vooral gezien de onzorgvuldige wijze waarop het bewijs, in dit geval een bh, was veiliggesteld en in beslag genomen.

Het hof concludeerde dat de resultaten van het forensisch DNA-onderzoek, hoewel ondersteunend aan de verklaringen van de aangeefster, niet met de vereiste mate van zekerheid konden worden gekoppeld aan de beschuldigingen. De inbeslagname van de bh had niet op een zorgvuldige manier plaatsgevonden, wat leidde tot onzekerheden over de interpretatie van de DNA-resultaten. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003012-19
datum uitspraak: 8 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-251915-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2017 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het met zijn hand een of meermalen (op/over de bh van die [slachtoffer]) betasten en/of aanraken van de borsten van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of die feitelijkheid uit het onverhoeds en/of onverwachts vastpakken (bij de (rechter) schouder) van die [slachtoffer] en/of het vasthouden van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De raadsvrouw heeft om diezelfde reden vrijspraak bepleit.

Vrijspraak

Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat aangeefster op 8 juni 2017 aan het eind van de avond 112 heeft gebeld met een verzoek om hulp. Aan de korte tijd later ter plaatse gekomen verbalisanten heeft aangeefster verteld dat zij is aangerand door de verdachte, met wie zij een woning deelde. De verbalisanten hebben haar toen medegedeeld dat ze de volgende dag moest bellen met Team Zeden en haar kleding moest verpakken op een manier waarop de kleding onderzocht kon worden op DNA. Ten behoeve daarvan hebben ze haar bewijszakken gegeven waarin zij haar kleding per stuk kon verpakken. De volgende dag, 9 juni 2017, heeft aangeefster een zogenoemd “informatief gesprek zeden” gevoerd met de politie, bij welke gelegenheid een bh in beslag is genomen voor onderzoek. Vervolgens heeft aangeefster op 13 juni 2017 aangifte van feitelijke aanranding van de eerbaarheid gedaan. Op 16 augustus 2018 is aangeefster nader gehoord door de politie en op 20 juli 2021 is zij gehoord door de raadsheer-commissaris, in welke verhoren zij bij haar beschuldigingen is gebleven.
De verdachte heeft van het begin af aan pertinent ontkend dat hij het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Het hof stelt voorop dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan ingevolge artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaringen van aangeefster. Het hof ziet zich daarmee gesteld voor de vraag of naast de verklaringen van aangeefster in onderhavig procesdossier ondersteunende bewijsmiddelen aanwezig zijn .
In het procesdossier bevindt zich een ”Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek” van 28 maart 2018, opgesteld door dr. [naam], NRGD geregistreerd forensisch DNA-deskundige en verbonden aan The Maastricht Forensic Institute. Uit deze rapportage blijkt dat de inbeslaggenomen bh van aangeefster op vier posities is bemonsterd, waarna deze bemonsteringen zijn onderzocht.
Daarbij is op de buitenzijde van de rechtercup een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van aangeefster. De verdachte kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering. Volgens de deskundige zijn de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker als de hypothese dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van [slachtoffer], de verdachte en een onbekende - niet verwante - persoon juist is dan wanneer de hypothese dat het spoor DNA bevat van [slachtoffer] en twee onbekende - niet verwante - personen juist is.
Op de buitenzijde van de linkercup is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. [slachtoffer] en de verdachte kunnen donor zijn. Volgens de deskundige zijn de resultaten van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker als de hypothese dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van [slachtoffer], de verdachte en een onbekende - niet verwante - persoon juist is dan wanneer de hypothese dat het spoor DNA bevat van [slachtoffer] en twee onbekende - niet verwante - personen juist is.
Op zichzelf beschouwd zouden de resultaten van het deskundigenonderzoek ondersteunend kunnen zijn aan de verklaringen van aangeefster. Het hof stelt echter vast dat het veiligstellen en in beslag nemen van de onderzochte bh niet op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan de interpretatie van de resultaten van het onderzoek met onzekerheden is omgeven. De verbalisanten hebben aangeefster zelf haar kleding laten veiligstellen, terwijl de inbeslagname pas een dag later heeft plaatsgevonden. Er kan niet worden vastgesteld of aangeefster de in beslag genomen bh droeg ten tijde van het incident en evenmin is bekend wat er met de bh is gebeurd tussen het incident en het moment van in beslagname. Dit klemt te meer omdat aangeefster en de verdachte een woning deelden waarbij zij beiden gebruik maakten van dezelfde gang, keuken, wc en badkamer. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de op de bh aangetroffen sporen in verband staan met de beschuldigingen van aangeefster.
Gelet op bovenstaande en bij gebrek aan ander bewijs komt het hof tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 stk ondergoed (5399957, zwart).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. N.A. Schimmel en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2022.
=========================================================================
[…]