ECLI:NL:GHAMS:2022:1049

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
10 april 2022
Zaaknummer
23-000413-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij straatroof

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor een straatroof die plaatsvond op 9 november 2018 in Purmerend. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een geldbedrag van de aangever, waarbij geweld en bedreiging met geweld zouden zijn gebruikt. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 427 dagen geëist, waarvan 85 dagen voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 maart 2022 heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De aangever had verklaard dat hij in een café was en dat hij door twee mannen werd gevolgd, waarna hij werd beroofd. De identificatie van de verdachte was echter problematisch. De getuige, die de mannen mogelijk kende, had de verdachte en een medeverdachte genoemd, maar het hof kon niet met voldoende zekerheid vaststellen dat deze personen daadwerkelijk de daders waren. De aangever had bij een fotoconfrontatie de verdachte aangewezen, maar er waren twijfels over de betrouwbaarheid van deze identificatie.

Het hof concludeerde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereiste mate van zekerheid voor een veroordeling. Daarom werd het vonnis van de rechtbank vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof benadrukte dat de twijfels over de identiteit van de daders en de omstandigheden rondom de identificatie van de verdachte leidde tot de beslissing om niet tot een veroordeling over te gaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000413-20
datum uitspraak: 6 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-146579-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door: - in de broekzak van die [slachtoffer] te grijpen en/of - die [slachtoffer] te schoppen/trappen tegen het been, althans het lichaam, waardoor deze ten val is gekomen en/of - tegen die [slachtoffer] te zeggen "haal je geld uit je broekzak anders schoppen we je kapot" en/of - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te schoppen/trappen tegen de zij, althans het lichaam en/of - het geld uit de handen van die van die [slachtoffer] te trekken;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door: - in de broekzak van die [slachtoffer] te grijpen en/of - die [slachtoffer] te schoppen/trappen tegen het been, althans het lichaam, waardoor deze ten val is gekomen en/of - tegen die [slachtoffer] te zeggen "haal je geld uit je broekzak anders schoppen we je kapot" en/of - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te schoppen/trappen tegen de zij, althans het lichaam en/of - het geld uit de handen van die van die [slachtoffer] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – in tegenstelling tot de rechtbank – tot een vrijspraak komt.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 427 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de straatroof.
Het hof overweegt als volgt:
Op 9 november 2018 was de aangever in café [café] aan het gokken. Die avond waren er verschillende mensen in het café, waaronder een medewerker van het café, [naam 1], en [naam 2], een stamgast. Toen de aangever het café verliet werd hij gevolgd door twee mannen die eveneens in het café aanwezig waren. [naam 2] had op dat moment het café reeds verlaten. Kort na het verlaten van het café is de aangever beroofd door de twee mannen die hem volgden. Over de identiteit van de mannen is getuige [naam 1] door de politie verhoord. [naam 1] verklaarde dat [naam 2] die mannen mogelijk kende. [naam 2] heeft vervolgens de namen van de verdachte en de medeverdachte [verdachte] genoemd als de personen die die avond in het café aanwezig waren. De aangever heeft bij een fotoconfrontatie [verdachte] aangewezen als één van de daders.
Het hof heeft niet met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat de door [naam 2] genoemde personen daadwerkelijk de daders van de straatroof zijn geweest, mede gelet op de omstandigheden dat [naam 2] het café eerder heeft verlaten dan de aangever en diens belagers en er verschillende personen in het café aanwezig waren. De twijfel van het hof wordt verder versterkt door het feit dat in hoger beroep de aangever als getuige is gehoord bij de raadsheer-commissaris. De aangever heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat de fotoconfrontatie erg snel ging, dat hij één man herkende maar dat deze persoon anders dan normaal een bril op had, en dat hij de foto’s niet nog een keer mocht zien, terwijl hij dat wel wilde om zeker te kunnen zijn over de herkenning.
Uit het voorgaande volgt dat het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan vaststellen dat de verdachte een van de mannen was die de aangever zijn gevolgd en hebben beroofd, zodat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 april 2022.