Het hof overweegt dat in de eerdere beslissingen van dit hof van 11 mei 2021 en 22 juni 2021 is geoordeeld dat de uithuisplaatsing van de kinderen en de verlenging daarvan rechtmatig en noodzakelijk waren. Het hof ziet zich in deze procedure voor de vraag gesteld of de situatie sindsdien zodanig is veranderd dat moet worden geconcludeerd dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet langer meer aanwezig zijn in de periode waarop de bestreden beschikking ziet (11 oktober 2021 tot 11 april 2022). Het staat vast dat ten tijde van de machtiging uithuisplaatsing van 11 januari 2021 en de verlenging daarvan bij alle betrokkenen grote zorgen bestonden over het gedrag van de kinderen. Wat de oorzaak van dit zorgelijke gedrag is, zal mogelijk ook naar voren komen uit de te verrichten onderzoeken. Tot nog toe stonden de GI en de ouders over het antwoord op deze vraag lijnrecht tegenover elkaar. Ook staat vast dat de zorgen over het gedrag van de kinderen na de uithuisplaatsing alleen maar zijn toegenomen (alle kinderen hebben continu aandacht en toezicht van de groepsleiding nodig, ze laten onderling beschadigend gedrag zien en vertellen regelmatig extreme verhalen (aan de ouders) die aantoonbaar niet berusten op de waarheid). De kinderen laten gedrag zien waaruit blijkt dat zij ernstig in hun ontwikkeling zijn geschaad. Onduidelijk is hoe dit gedrag is ontstaan. Om dat nader te onderzoeken is een gezinsdiagnostisch onderzoek gestart door een systeemtherapeut van Parlan. Onderzocht zal worden hoe de relatie tussen de ouders en de kinderen is, wat de kinderen van hun ouders nodig hebben en wat de ouders nodig hebben om voor hun kinderen te zorgen. Daarnaast vindt een psychologisch onderzoek bij alle vier de kinderen plaats, om zicht te krijgen op de ernst en de aard van de gedragsproblemen en de ontwikkelingsproblematiek. De ouders hebben ingestemd met de onderzoeken en werken daaraan goed mee. Het hof vindt het een droevig feit dat de onderzoeken zolang op zich hebben laten wachten, maar dit maakt de huidige situatie niet anders.
In september 2021 is de contactregeling tussen de ouders en de kinderen stopgezet, waarbij in het midden kan blijven wiens schuld dit is. In het kader van het onderzoek door Parlan zijn de omgangsmomenten in februari 2022 weer opgestart.
De kinderen wonen sinds 21 juli 2021 met zijn vieren in een speciaal op hen toegesneden woongroep van Parlan, waar zij 24 uur per dag begeleiding krijgen. Daar lijken de kinderen tot rust te komen en hebben zij een stabiele plek, maar de zorgen om hen zijn (nog) niet afgenomen.
Het hof acht het prijzenswaardig dat de samenwerking tussen de ouders en Parlan, mede dankzij de inzet van [y] , goed verloopt. Het staat voor het hof vast dat de ouders veel van hun kinderen houden en niets liever willen dan zelf voor ze zorgen. Desondanks acht het hof het nodig de machtiging tot uithuisplaatsing in stand te laten. Anders dan de ouders zouden willen, kan het diagnostisch onderzoek (naar de kinderen en het systeem) en het terug naar huis onderzoek niet vanuit de thuissituatie bij de ouders plaatsvinden. De onderzoeken zijn nog niet afgerond en pas op grond van die onderzoeken kan worden vastgesteld met welk toekomstperspectief de kinderen het meest gediend zijn. Dat betekent dat op dit moment nog alle opties open staan: gefaseerde, volledige of gedeeltelijke thuisplaatsing van één, meer of alle vier de kinderen, dan wel blijvende uithuisplaatsing van één, meer of alle vier de kinderen en alles wat daartussen ligt. Het is niet in het belang van de kinderen om vooruitlopend op de (onzekere) uitkomst van de onderzoeken thuis te gaan wonen, alleen al omdat pas op basis van de onderzoeken bepaald kan worden welke hulp en ondersteuning daarvoor het meest geschikt zou zijn. Daarbij is het hof van oordeel dat, gelet op de lopende ondertoezichtstelling en de vele fricties tussen de ouders en de GI in het verleden, een vrijwillige plaatsing van de kinderen in de huidige woonvoorziening niet mogelijk is. Door Parlan en de GI is uitgesproken dat als het onderzoek aanknopingspunten biedt voor een snelle terugplaatsing zij niet zullen aarzelen deze te realiseren. Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook nu nog zijn en dat deze machtiging ook nodig was en is. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.