ECLI:NL:GHAMS:2022:1031

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
200.304.315/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en vervanging gecertificeerde instelling in jeugdzorgzaak

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling (GI). De ouders, de vader en de moeder, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter die de GI heeft gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen. De ouders hebben verzocht om de kinderen te laten horen door een onafhankelijke partij en om de GI te vervangen door een andere hulpinstantie. Het hof heeft de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot vervanging van de GI, omdat dit verzoek als een ongeoorloofd omzeilen van het appelverbod werd beschouwd. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. Het hof oordeelt dat de zorgen over het gedrag van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor hun ontwikkeling. De ouders hebben ingestemd met de onderzoeken die door de GI en Parlan worden uitgevoerd, maar het hof vindt het in het belang van de kinderen dat zij niet terug naar huis gaan totdat de onderzoeken zijn afgerond. De beslissing van het hof is genomen op 5 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.304.315/01
zaaknummer rechtbank: C/15/319684 / JU RK 21-1587
beschikking van de meervoudige kamer van 5 april 2022 inzake

1.[de vader] ,

verder te noemen: de vader,

2. [de moeder] ,

verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E.F. Wolters te Alkmaar,
en
de gecertificeerde instelling Stichting het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Amsterdam,
locatie Velserbroek,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn na te noemen minderjarigen aangemerkt:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ),
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ),
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ),
- [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4] ).
Als informant is aangemerkt:
- Parlan, gevestigd te [plaats B] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter), van 27 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn op 24 december 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde mondelinge uitspraak van 27 september 2021.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 11 februari 2022 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de ouders van 23 februari 2022 met bijlage, ingekomen op 24 februari 2022.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en ondersteund door de heer A.M. Geisink, TP Psycholoog Gz;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop;
- Parlan, vertegenwoordigd door mevrouw M.J. van Engen.
De advocaat van de ouders heeft een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn met elkaar gehuwd [in] 2011. Uit het huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2012 te [plaats C] ;
- [kind 2] , [in] 2013 te [plaats D] ;
- [kind 3] , [in] te [plaats D] ;
- [kind 4] , [in] 2016 te [plaats D] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 januari 2021 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 11 januari 2021 tot 11 april 2021 en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen verleend voor de duur van vier weken, onder aanhouding van de beslissing voor het overige.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 januari 2021 is de voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen bekrachtigd en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een (crisis)pleeggezin verleend tot 11 april 2021. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 11 mei 2021 bekrachtigd.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 april 2021 (hersteld bij beschikking van 1 juli 2021) zijn de kinderen onder toezicht gesteld tot 11 april 2022 en is tevens een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van drie maanden, te weten tot 11 juli 2021, onder aanhouding van het overige verzochte, te weten de uithuisplaatsing tot 11 oktober 2021. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 22 juni 2021 bekrachtigd.
3.5
Bij uitspraak van 9 juli 2021 is de uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 11 oktober 2021.
3.6
De kinderen verblijven sinds 21 juli 2021 in een woongroep van Parlan in [plaats B] , waar zij begeleiding krijgen van ZIJN.
3.7
Bij beschikking van 23 december 2021 heeft de kinderrechter de verzoeken van de ouders de GI te vervangen en tot intrekking van de aan de GI toegekende mandaten afgewezen. Verder is in deze beschikking (voor zover hier van belang) een schriftelijke aanwijzing van de GI van 8 oktober 2021 betreffende de omgang tussen de ouders en de kinderen deels vervallen verklaard en bepaald dat uiterlijk op 18 februari 2022 een omgangsmoment tussen de ouders en de kinderen dient plaats te vinden, mits de ouders voor die tijd ondubbelzinnig schriftelijk en mondeling hebben ingestemd met de voorwaarden voor omgang van de GI en de systeemtherapeut van Parlan feitelijk beschikbaar is.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang, overeenkomstig het verzoek van de GI, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van de kinderen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs tot uiterlijk 11 april 2022. Voorts is daarbij het verzoek van de ouders tot vervanging van de GI afgewezen.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair dat de kinderen gehoord zullen worden door een onafhankelijke partij, zijnde [x] , dan wel dat het hof de kinderen zelf zal horen en te bepalen dat de uitkomst van dit horen zal worden afgewacht alvorens een nieuwe beslissing over het verlengen van de uithuisplaatsing wordt genomen en het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
Subsidiair verzoeken de ouders dat de GI geïnstrueerd wordt om een, door Parlan aan te bevelen/ondersteunende woonvorm voor de ouders en de kinderen te faciliteren, conform het advies van het CSG en dit ook, indien het hof dit passend en juist acht, leidend te laten zijn boven de machtiging tot uithuisplaatsing.
Tevens verzoeken de ouders de GI te vervangen door ‘De Jeugd- en Gezinsbeschermers’, dan wel een andere hulpinstantie die het hof passend vindt, dan wel een andere jeugdbeschermer aan te wijzen die vrij is van historie met het gezin.
Tot slot verzoeken de ouders te bepalen dat de omgang tussen de ouders en de kinderen per direct weer op gang komt, althans op zeer korte termijn, althans op een termijn die het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Intrekking verzoeken
5.1
De ouders hebben ter zitting in hoger beroep ingetrokken het verzoek de kinderen te laten horen door een onafhankelijke partij, zijnde [x] , dan wel door het hof en te bepalen dat de uitkomst van dit horen zal worden afgewacht alvorens een nieuwe beslissing over het verlengen van de uithuisplaatsing wordt genomen. Tevens is ingetrokken het (subsidiaire) verzoek van de ouders dat de GI geïnstrueerd wordt om een, door Parlan aan te bevelen/ondersteunende woonvorm voor de ouders en de kinderen te faciliteren, conform het advies van het Centrum Seksueel Geweld (CSG) en dit ook, indien het hof dit passend en juist acht, leidend te laten zijn boven de machtiging tot uithuisplaatsing.
De ouders hebben daarnaast het verzoek ingetrokken te bepalen dat de omgang tussen de ouders en de kinderen per direct weer op gang komt. Op deze verzoeken hoeft daarom niet meer te worden beslist.
Machtiging uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De ouders zijn het niet eens met de machtiging tot uithuisplaatsing en zijn van mening dat de kinderen weer thuis kunnen komen wonen in afwachting van de resultaten van het diagnostisch onderzoek en de behandeling door de systeemtherapeut van Parlan. Door de huidige inzet van Parlan, de ouders en [y] zijn er grote positieve ontwikkelingen geweest. De ouders zijn niet van plan om de huidige hulpverlening stop te zetten nu deze eindelijk na ruim één jaar op gang is gekomen. Wanneer het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen, zullen de ouders de adviezen van de systeemtherapeut blijven opvolgen. Als geadviseerd wordt de kinderen voorlopig nog niet thuis te laten wonen, zullen de ouders daarin berusten. De ouders hebben enkel meegewerkt aan een administratieve verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing na 11 april 2022, omdat zij niet willen dat de geboden hulpverlening aan de kinderen stagneert en omdat zij voldoende aandacht wilden geven aan dit hoger beroep.
De GI heeft onvoldoende onderbouwd dat een machtiging tot uithuisplaatsing nodig was en is en bovendien is de uithuisplaatsing onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Zo is er geen onderzoek gedaan naar het inzetten van alternatieve hulpverlening en is de uithuisplaatsing gebaseerd op ondeskundige en toentertijd toetsbare onjuiste bevindingen.
5.4
De GI voert aan dat de kinderen nog steeds in de kleinschalige woonvoorziening van Parlan wonen waar zij 24 uur per dag begeleiding krijgen door een gespecialiseerd begeleidingsteam. Het is de ouders steeds beter gelukt om de samenwerking aan te gaan met Parlan. Op 5 oktober 2021 heeft de GI besloten dat de omgang stilgelegd wordt, omdat de ouders zich herhaaldelijk niet hebben gehouden aan de voorwaarden van een eerder gegeven schriftelijke aanwijzing. De GI is van mening dat goed moet worden onderzocht hoe de interactie tussen de ouders en de kinderen veilig kan plaatsvinden. Hiervoor is meer inzicht nodig in de gezinsdynamiek.
Parlan heeft een plan gemaakt en adviseert te onderzoeken of toegewerkt kan worden naar een thuisplaatsing van de vier kinderen bij hun beide ouders. Daarvoor is een psychologisch onderzoek bij alle vier de kinderen en een gezinsdiagnostisch onderzoek nodig door een systeemtherapeut van Parlan. De ouders hebben ingestemd met het advies van Parlan en vanaf 10 februari 2022 is met de ouders en de kinderen, onder begeleiding van mevrouw H. Bergers, systeemtherapeut van Parlan, gestart met vier omgangsmomenten die om de week plaatsvinden. In de weken dat er geen omgang is, heeft de systeemtherapeut gesprekken met de ouders om verder kennis te maken en overige zaken met hen te bespreken in het kader van het gezinsonderzoek. Daarnaast hebben de kinderen hun individuele trajecten binnen Parlan.
De samenwerking tussen de ouders en de hulpverlening is dusdanig vooruit gegaan dat de ouders op 9 februari 2022 met akkoordverklaringen hebben ingestemd met een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 11 juli 2022. Eind april/begin mei 2022 zal een evaluatie plaatsvinden.
De GI is van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing gecontinueerd dient te blijven in afwachting van de uitkomsten van het nu ingezette traject.
5.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is van belang dat het onderzoek door Parlan goed kan worden uitgevoerd. De diagnostiek en beoordeling van Parlan, alsmede de uitkomst van het terug naar huis onderzoek, zullen eerst afgewacht moeten worden; dat onderzoek kan niet goed gedaan worden als de kinderen al thuis zouden wonen.
5.6
Het hof overweegt dat in de eerdere beslissingen van dit hof van 11 mei 2021 en 22 juni 2021 is geoordeeld dat de uithuisplaatsing van de kinderen en de verlenging daarvan rechtmatig en noodzakelijk waren. Het hof ziet zich in deze procedure voor de vraag gesteld of de situatie sindsdien zodanig is veranderd dat moet worden geconcludeerd dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet langer meer aanwezig zijn in de periode waarop de bestreden beschikking ziet (11 oktober 2021 tot 11 april 2022). Het staat vast dat ten tijde van de machtiging uithuisplaatsing van 11 januari 2021 en de verlenging daarvan bij alle betrokkenen grote zorgen bestonden over het gedrag van de kinderen. Wat de oorzaak van dit zorgelijke gedrag is, zal mogelijk ook naar voren komen uit de te verrichten onderzoeken. Tot nog toe stonden de GI en de ouders over het antwoord op deze vraag lijnrecht tegenover elkaar. Ook staat vast dat de zorgen over het gedrag van de kinderen na de uithuisplaatsing alleen maar zijn toegenomen (alle kinderen hebben continu aandacht en toezicht van de groepsleiding nodig, ze laten onderling beschadigend gedrag zien en vertellen regelmatig extreme verhalen (aan de ouders) die aantoonbaar niet berusten op de waarheid). De kinderen laten gedrag zien waaruit blijkt dat zij ernstig in hun ontwikkeling zijn geschaad. Onduidelijk is hoe dit gedrag is ontstaan. Om dat nader te onderzoeken is een gezinsdiagnostisch onderzoek gestart door een systeemtherapeut van Parlan. Onderzocht zal worden hoe de relatie tussen de ouders en de kinderen is, wat de kinderen van hun ouders nodig hebben en wat de ouders nodig hebben om voor hun kinderen te zorgen. Daarnaast vindt een psychologisch onderzoek bij alle vier de kinderen plaats, om zicht te krijgen op de ernst en de aard van de gedragsproblemen en de ontwikkelingsproblematiek. De ouders hebben ingestemd met de onderzoeken en werken daaraan goed mee. Het hof vindt het een droevig feit dat de onderzoeken zolang op zich hebben laten wachten, maar dit maakt de huidige situatie niet anders.
In september 2021 is de contactregeling tussen de ouders en de kinderen stopgezet, waarbij in het midden kan blijven wiens schuld dit is. In het kader van het onderzoek door Parlan zijn de omgangsmomenten in februari 2022 weer opgestart.
De kinderen wonen sinds 21 juli 2021 met zijn vieren in een speciaal op hen toegesneden woongroep van Parlan, waar zij 24 uur per dag begeleiding krijgen. Daar lijken de kinderen tot rust te komen en hebben zij een stabiele plek, maar de zorgen om hen zijn (nog) niet afgenomen.
Het hof acht het prijzenswaardig dat de samenwerking tussen de ouders en Parlan, mede dankzij de inzet van [y] , goed verloopt. Het staat voor het hof vast dat de ouders veel van hun kinderen houden en niets liever willen dan zelf voor ze zorgen. Desondanks acht het hof het nodig de machtiging tot uithuisplaatsing in stand te laten. Anders dan de ouders zouden willen, kan het diagnostisch onderzoek (naar de kinderen en het systeem) en het terug naar huis onderzoek niet vanuit de thuissituatie bij de ouders plaatsvinden. De onderzoeken zijn nog niet afgerond en pas op grond van die onderzoeken kan worden vastgesteld met welk toekomstperspectief de kinderen het meest gediend zijn. Dat betekent dat op dit moment nog alle opties open staan: gefaseerde, volledige of gedeeltelijke thuisplaatsing van één, meer of alle vier de kinderen, dan wel blijvende uithuisplaatsing van één, meer of alle vier de kinderen en alles wat daartussen ligt. Het is niet in het belang van de kinderen om vooruitlopend op de (onzekere) uitkomst van de onderzoeken thuis te gaan wonen, alleen al omdat pas op basis van de onderzoeken bepaald kan worden welke hulp en ondersteuning daarvoor het meest geschikt zou zijn. Daarbij is het hof van oordeel dat, gelet op de lopende ondertoezichtstelling en de vele fricties tussen de ouders en de GI in het verleden, een vrijwillige plaatsing van de kinderen in de huidige woonvoorziening niet mogelijk is. Door Parlan en de GI is uitgesproken dat als het onderzoek aanknopingspunten biedt voor een snelle terugplaatsing zij niet zullen aarzelen deze te realiseren. Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook nu nog zijn en dat deze machtiging ook nodig was en is. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
Vervanging GI
5.7
De ouders verzoeken daarnaast in hoger beroep opnieuw de GI te vervangen door ‘De Jeugd- en Gezinsbeschermers’, dan wel een andere hulpinstantie die het hof passend vindt, dan wel een andere jeugdbeschermer aan te wijzen die vrij is van historie met het gezin. In eerste aanleg is dit verzoek afgewezen, omdat het in strijd is geacht met de goede procesorde, aangezien het verzoek de ochtend voor de zitting is gedaan. De ouders komen niet in hoger beroep tegen de afwijzing, maar zij doen in hoger beroep een nieuw verzoek en hebben in die zin hun verzoek vermeerderd, hetgeen is toegestaan volgens de ouders.
5.8
De GI heeft gesteld dat de ouders niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoek tot vervanging van de GI, nu tegen de eerdere afwijzing van dit verzoek alleen cassatie in het belang der wet open staat.
5.9
Het hof overweegt als volgt. De kinderrechter kan op grond van artikel 1:259 BW de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van een met het gezag belaste ouder. In artikel 807 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat tegen beschikkingen ingevolge artikel 1:259 BW geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet.
De ouders voeren aan dat zij ontvankelijk zijn in dit verzoek en dat zij geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek tot vervanging van de GI, maar dat zij in hoger beroep hun in eerste aanleg ingediende verzoek hebben vermeerderd met een nieuw verzoek tot vervanging van de GI. Het hof volgt de ouders hierin niet. Het verzoek luidt vrijwel hetzelfde als het bij de kinderrechter ingediende verzoek en beoogt inhoudelijk hetzelfde resultaat. Daarmee beschouwt het hof dit verzoek niet als een vermeerdering van het verzoek als bedoeld in artikel 130 Rv, maar als een verkapt hoger beroep. Omdat een verzoek tot vervanging van de GI bij de kinderrechter moet worden gedaan en daartegen geen hoger beroep open staat, is naar het oordeel van het hof sprake van het ongeoorloofd omzeilen van het appelverbod. Dat het verzoek door de rechtbank niet inhoudelijk is beoordeeld, omdat het verzoek te laat is ingediend en wegens strijd met de goede procesorde is afgewezen, maakt dit niet anders. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat het appelverbod in de onderhavige zaak zou kunnen worden doorbroken. Het hof zal de ouders daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek tot vervanging van de GI. Voor zover de ouders in hoger beroep hebben beoogd om vervanging van de huidige gezinsmanager te verzoeken, is ook dit verzoek niet-ontvankelijk, omdat de rechter niet bevoegd is om de persoon aan te wijzen die een jeugdbeschermingsmaatregel uitvoert.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek tot vervanging van de GI en de gezinsmanager;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. W.F. Groos en mr. J.M van Baardewijk in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 5 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.