ECLI:NL:GHAMS:2022:1027

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
23-000763-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstallen, verduistering in dienstverband en bezit van harddrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor drie diefstallen, een verduistering in dienstverband en herhaaldelijk bezit van harddrugs. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelen van airpods, geldbedragen van een slachtoffer door middel van valse sleutels, en het in bezit hebben van MDMA en cocaïne. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsvoering uit de eerste aanleg. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte in zaak A, in zaak B onder 1, 3 en 4, en in zaak C onder 1 en 2 schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging in zaak B. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven, wat heeft geleid tot een hogere straf dan eerder opgelegd door de politierechter. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en moet een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn ook toegewezen, wat de effectiviteit van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen waarborgt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000763-21
datum uitspraak: 23 maart 2022
TEGENSPRAAK(raadsman na aanhouding niet langer gemachtigd)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-129001-20 (zaak A), 13-206324-20 (zaak B) en 13-259144-20 (zaak C), alsmede 13-086590-18 (TUL A) en 13-035303-18 (TUL B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, (Sv) naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd
in
zaak A dat:
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Amsterdam airpods, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in
zaak B dat:

1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 04 juni 2020 tot en met 05 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) een of meer (geld)bedrag(en) (van in totaal circa 235 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen (geld)bedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) eenmaal of meermalen met de (pin)pas van voornoemde [slachtoffer 1] (contactvrije) pintransactie(s) te verrichten;

2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 04 juni 2020 tot en met 11 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) een goed te weten een (pin)pas heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

3.hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (Louis Vuitton) tas (met daarin een zwarte apple telefoon en/of een bruine portemonnee), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Politie Eenheid Amsterdam en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

4.hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,44 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 0,66 gram cocaïne , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

en in
zaak C dat:

1.hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2020 tot en met 23 juli 2020, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, onderbroeken en/of een Mi Box en/of parfum en/of een T-shirt, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [BV] B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als loodsmedewerker, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

2.hij op of omstreeks 24 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 44 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Vrijspraak ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, in zaak B onder 1, 3 en 4 en in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in
zaak A:
op 11 september 2019 te Amsterdam airpods die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in
zaak B:

4.4.op 11 juni 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,44 gram van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 0,66 gram van een materiaal bevattende cocaïne;

en in
zaak C:

2.2.omstreeks 24 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 44 pillen van een materiaal bevattende MDMA.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A en in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert
telkensop:
diefstal.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A, in zaak B, onder 1, 2, 3 en 4, en in zaak C, onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan een reeks aan misdrijven, te weten drie diefstallen, een verduistering in dienstverband en het herhaaldelijk bezit van harddrugs. Door het plegen van de diefstallen heeft de verdachte laten zien lak te hebben aan het eigendomsrecht van anderen. Hoewel het in één geval om een zogeheten loktas ging, levert de diefstal van bagage, waarin zich niet zelden waardevolle goederen als reisbescheiden of apparaten als telefoons of laptops bevinden, naast financiële schade in de regel ook groot ongemak op voor de gedupeerde reiziger of toerist. Op bagagediefstallen dienen daarom straffen van serieus te nemen omvang te volgen. In een tweede geval heeft hij meermalen betalingen verricht met een pinpas die de houder daarvan was verloren en hem op die manier financiële schade berokkend. In een derde geval heeft de verdachte de brutaliteit gehad om op zijn eerste werkdag bij een pizzabezorgdienst uit een kast de airpods van een collega te stelen. Op die manier heeft hij het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd. Dit laatste geldt ook voor de goederen die de verdachte heeft weggepakt (en aldus verduisterd) uit pakketten die ter bezorging waren toevertrouwd aan de pakketdienst waar hij werkzaam was. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs. Het gebruik van harddrugs betekent een bedreiging van de volksgezondheid, zorgt voor onrust in de samenleving en leidt veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2022 is de verdachte eerder voor (gekwalificeerde) vermogensdelicten en harddrugsbezit onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Vanwege de ernst van in het bijzonder de bewezenverklaarde vermogensdelicten en mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd, komt het hof tot een aanmerkelijk hogere straf dan is uitgesproken door de politierechter en is gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het in zaak A tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 139,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 115,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen op dezelfde wijze als door de rechter in eerste aanleg is gedaan.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten belope van € 139,95, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij. Door of namens de verdachte is de vordering niet betwist. Nu de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft, zowel in de zaak A (te weten bij schriftelijke vordering van 16 juli 2020) als in zaak C (te weten bij schriftelijke vordering van 7 december 2020), de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Tevens heeft het openbaar ministerie, zowel in de zaak B (te weten bij schriftelijke vordering van 26 augustus 2020) als in zaak C (te weten bij schriftelijke vordering van 7 december 2020), de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van beide voorwaardelijke straffen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich in de zaak A onderscheidenlijk zaak B voor het einde van de aan de in voorwaardelijke vorm opgelegde straffen gekoppelde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Daaruit spreekt dat het hof onvoldoende grond ziet om de vorderingen af te wijzen. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.
Het hof ziet geen termen om daarnaast ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging die zijn gedaan in zaak C toe te wijzen, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 57, 63, 310, 311 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-206324-20 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-129001-20, in de zaak met parketnummer 13-206324-20 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 13-259144-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-129001-20, in de zaak met parketnummer 13-206324-20 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 13-259144-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-129001-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 139,95 (honderdnegenendertig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-129001-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 139,95 (honderdnegenendertig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 11 september 2019.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van 16 juli 2020 en gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 december 2018, parketnummer 13-086590-18, te weten van een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van 26 augustus 2020 en gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019, parketnummer 13-035303-18, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van 7 december 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2022.
De jongste raadsheer is buiten staan dit arrest mede te ondertekenen.