In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder veroordeeld voor mishandeling van de directeur van de penitentiaire inrichting. De verdachte had de directeur hard in het gezicht geslagen en in zijn hand gebeten, wat leidde tot letsel en blijvende schade aan de voortand van het slachtoffer. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, maar de advocaat-generaal vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken. De raadsvrouw pleitte voor een taakstraf, maar het hof oordeelde dat de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder deze was gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereisten. Het hof hield rekening met de eerdere veroordeling van de verdachte en zijn psychische problematiek, maar concludeerde dat een gevangenisstraf van drie weken passend was. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, toegewezen tot een bedrag van €522,92, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een verplichting op aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.