ECLI:NL:GHAMS:2022:1025

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
23-001235-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzet- en schuldheling van een fiets door onvoldoende bewijs van misdrijf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van opzet- en schuldheling van een fiets, die hij op of omstreeks 27 februari 2020 in Alphen aan den Rijn zou hebben verworven. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 225,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het dossier onvoldoende duidelijkheid biedt over de ouderdom en de (markt)waarde van de fiets, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van misdrijf afkomstig was. Dit leidde tot de integrale vrijspraak van de verdachte voor zowel de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling als de impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling.

Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het tenlastegelegde handelen. Het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de oudste raadsheer niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001235-21
datum uitspraak: 23 maart 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-052740-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2020 te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een fiets (merk: Onderwater XL) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor schuldheling van de fiets zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 225,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

Integrale vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets wist dat deze van misdrijf afkomstig was, zodat de verdachte van de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de raadsman is het hof voorts van oordeel dat evenmin bewezen kan worden dat de verdachte in de omstandigheden van dit geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van misdrijf afkomstig was of dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de fiets in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoekplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Daarvoor is met name van belang dat het dossier onvoldoende duidelijkheid biedt over de ouderdom en (in verband daarmee) de (markt)waarde van de fiets. Derhalve dient de verdachte tevens te worden vrijgesproken van impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 45,00 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in de vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Nu de verdachte aldus in deze procedure niet kan worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij als bedoeld in artikel 237, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan hij niet worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij. Het hof zal daarom bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2022.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.