ECLI:NL:GHAMS:2022:1024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
23-000836-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling door met snelheid in te rijden op het slachtoffer na langdurig conflict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling door opzettelijk met een auto op het slachtoffer in te rijden. De feiten vonden plaats op 29 mei 2020 te Heerhugowaard, waar de verdachte, na een langdurig conflict met het slachtoffer, met hoge snelheid op deze inreed. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat het primair tenlastegelegde niet bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof achtte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk de bedreiging met zware mishandeling, wel bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk met zijn auto op het slachtoffer was ingereden, wat leidde tot een veroordeling tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die huisvader is van vijf kinderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000836-21
datum uitspraak: 23 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2021 in de strafzaak onder parket-nummer 15-214832-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2021, 9 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 mei 2020 te Heerhugowaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 29 mei 2020 te Heerhugowaard, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (personen)auto (met een hoge, althans aanzienlijke snelheid) op die [slachtoffer] in te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Anders dan de advocaat-generaal, maar met de raadsman is het hof van oordeel dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte met zijn rijgedrag een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, laat staan dat hij op het toebrengen van dergelijk letsel vol opzet heeft gehad. Nu daarmee het tenlastegelegde (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen, dient de verdachte van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging subsidiair tenlastegelegde

De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte (ook) moet worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit kan volgen dat er sprake is geweest van een serieus te nemen bedreiging. De verdachte was weliswaar onverstandig door in te gaan op de uitnodiging van de [slachtoffer] door naar hem toe te rijden, maar hij heeft [slachtoffer] niet klemgereden. De verdachte is juist weggereden toen het gesprek tussen hem en [slachtoffer] onvriendelijk werd. Dat gebeurde toen [slachtoffer] naast de auto van de verdachte stond, en niet voor de auto, zoals [slachtoffer] stelt.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkend verweer en overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] heeft, samengevat, het volgende verklaard. Op 29 mei 2020 schreeuwde de verdachte – een man met wie [slachtoffer] ongeveer twee jaren eerder een conflict had gehad – op de parkeerplaats van het [plek] te Heerhugowaard naar [slachtoffer], stuurde zijn auto (hierna: de Volkswagen) naar het rijgedeelte waar [slachtoffer] stond en zette [slachtoffer] daarna met snelheid klem tussen de Volkswagen en een geparkeerde auto. [slachtoffer] werd daarbij door de Volkswagen geraakt en kwam op de motorkap van die auto terecht. Deze verklaring vindt op wezenlijke punten steun in de kort na de aangifte én het voorval afgelegde verklaring van getuige [getuige]. De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] vinden voor wat betreft de aanloop naar het tenlastegelegde tevens weerklank in de waarnemingen van politieambtenaar [verbalisant] van de camerabeelden, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 3 juli 2020 (doorgenummerde pagina’s 6 en 7). Het hof heeft dan ook geen reden om aan de waarachtigheid of betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] te twijfelen. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte op 29 mei 2020 te Heerhugowaard opzettelijk met een auto op [slachtoffer] is ingereden en hem aldus opzettelijk heeft bedreigd met zware mishandeling.
Hieruit volgt dat het hof geen geloof hecht aan de verklaringen van de verdachte. Deze zijn ook te minder aannemelijk nu de verklaring die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd op wezenlijke punten afwijkt van de eerder door hem afgelegde verklaringen bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2020 te Heerhugowaard [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling door met een personenauto met snelheid op [slachtoffer] in te rijden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, door met een personenauto met snelheid in te rijden op een man met wie hij al lange tijd een conflict had, schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling. Dergelijke gedragingen leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en omstanders en versterken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het handelen van de verdachte is des te kwalijker, gelet op de drukte op de parkeerplaats en omdat zijn kinderen in zijn auto op de achterbank zaten. Hij heeft daarmee ook voor zijn kinderen een beangstigende en intimiderende situatie geschapen en hen een slecht voorbeeld gegeven, hetgeen het hof kwalijk acht. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2022 is hij eerder ten aanzien van bedreiging onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd. Het hof is, met de politierechter van oordeel, dat hier enkel oplegging van een taakstraf en, omdat de verdachte zijn auto als wapen heeft gebruikt, een ontzegging van de rijbevoegdheid, passend kan worden geacht.
Het hof ziet in de ernst van het bewezenverklaarde en de recidive van de verdachte reden om een hogere taakstraf op te leggen dan de politierechter heeft gedaan, namelijk voor de duur van 120 uren. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om, anders dan de eerste rechter, de ontzegging van de rijbevoegdheid in voorwaardelijke vorm te gieten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aannemelijk gemaakt dat oplegging van een onvoorwaardelijke rijontzegging verstrekkende gevolgen zou hebben voor het persoonlijke leven van de verdachte en zijn gezin. De verdachte is huisvader en runt een huishouden met vijf kinderen, die hij – gezien de afstand van zijn woning tot de school – dagelijks met de auto naar school moet brengen, terwijl daarvoor geen reële alternatieve oplossing kan worden gevonden. Met oplegging van deze voorwaardelijke rijontzegging beoogt het hof de verdachte in te prenten dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten in het verkeer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2022.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.