Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- [kind 1] , geboren [in] 2010, en
- [kind 2] , geboren [in] 2012.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 19 januari 2022 beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 30 december 2021, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende noodzaak is voor de uithuisplaatsing en dat er alternatieven zijn, zoals tijdelijke opvang bij de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de bestreden beschikking verdedigd en gewezen op de zorgen over het alcoholgebruik van de moeder en de veiligheid van de minderjarige.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden alcohol heeft gebruikt en dat dit heeft geleid tot onveilige situaties voor de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat zij niet verslaafd is, maar het hof heeft geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om de uithuisplaatsing te bekrachtigen. De zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die mogelijk lijdt aan het Foetaal Alcoholsyndroom (FAS), zijn ook van belang in deze beslissing. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat er geen ruimte is voor inkorting van de machtiging, gezien de lopende onderzoeken naar de gesteldheid van de minderjarige.
De beslissing van het hof houdt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt bekrachtigd en dat de moeder en de minderjarige frequent contact moeten hebben, gezien de jonge leeftijd van de minderjarige en de onzekerheid over haar toekomst. Het hof heeft ook benadrukt dat bij een eventueel verzoek tot verlenging van de beschermingsmaatregelen, onderbouwende stukken over de ontwikkeling van de minderjarige moeten worden overgelegd.