ECLI:NL:GHAMS:2022:1015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.305.782/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in verband met alcoholgebruik moeder en vermoedens van Foetaal Alcoholsyndroom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 19 januari 2022 beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 30 december 2021, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende noodzaak is voor de uithuisplaatsing en dat er alternatieven zijn, zoals tijdelijke opvang bij de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de bestreden beschikking verdedigd en gewezen op de zorgen over het alcoholgebruik van de moeder en de veiligheid van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden alcohol heeft gebruikt en dat dit heeft geleid tot onveilige situaties voor de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat zij niet verslaafd is, maar het hof heeft geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om de uithuisplaatsing te bekrachtigen. De zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die mogelijk lijdt aan het Foetaal Alcoholsyndroom (FAS), zijn ook van belang in deze beslissing. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat er geen ruimte is voor inkorting van de machtiging, gezien de lopende onderzoeken naar de gesteldheid van de minderjarige.

De beslissing van het hof houdt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt bekrachtigd en dat de moeder en de minderjarige frequent contact moeten hebben, gezien de jonge leeftijd van de minderjarige en de onzekerheid over haar toekomst. Het hof heeft ook benadrukt dat bij een eventueel verzoek tot verlenging van de beschermingsmaatregelen, onderbouwende stukken over de ontwikkeling van de minderjarige moeten worden overgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.305.782/01
zaaknummer rechtbank: C/15/323177 / JU RK 21-2288
beschikking van de meervoudige kamer van 5 april 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.H.T. van Gijssel te Diemen,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden heeft het hof aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI), en
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna te noemen: de kinderrechter), van 30 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 19 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 30 december 2021.
2.2
De raad heeft op 22 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop,
- de vader, en
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2019 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] verbleef sinds 16 november 2021 in een pleeggezin, in eerste instantie in het vrijwillig kader. De kinderrechter heeft [minderjarige] op 30 december 2021 onder toezicht van de GI gesteld tot 30 december 2022. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
3.3
De moeder heeft nog twee kinderen:
  • [kind 1] , geboren [in] 2010, en
  • [kind 2] , geboren [in] 2012.
Zij verblijven sinds oktober 2021 bij hun vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, op verzoek van de raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend met ingang van 30 december 2021 tot 30 juni 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder het verzoek toe te wijzen voor een substantieel kortere duur, bij voorkeur voor de duur van ten hoogste vier weken.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder stelt zich op het standpunt dat onvoldoende noodzaak is voor een uithuisplaatsing. De moeder erkent dat zij in het verleden een paar keer te veel gedronken heeft, maar zij is niet verslaafd aan alcohol. De informatie die in het raadsrapport staat, klopt op veel punten niet. De moeder wil laten zien dat zij in het geheel geen alcohol meer nuttigt en dat zij zich wil laten behandelen voor haar alcoholproblematiek. Zij staat open voor urinecontroles om aan te tonen dat zij geen alcohol meer gebruikt. Als de moeder niet drinkt, is er geen gevaar voor [minderjarige] . Uit de informatie van de peuterspeelzaal blijkt dat [minderjarige] bij de moeder thuis een vrolijk kind was en dat zij contact maakt met de leidsters en andere kinderen. Dat inmiddels schrikkerig gedrag wordt gezien, kan samenhangen met de plotse uithuisplaatsing en de omstandigheid dat [minderjarige] haar moeder daarna weinig heeft gezien.
Er zijn bovendien andere mogelijkheden om de veiligheid van [minderjarige] te garanderen. De mogelijkheid van een tijdelijke plaatsing bij vader is ten onrechte nog steeds niet onderzocht.
Subsidiair meent de moeder dat de duur van de uithuisplaatsing substantieel verkort zou moeten worden.
5.3
De raad stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op goede gronden heeft beslist om [minderjarige] uit huis te plaatsen. De raad wijst op een aantal incidenten in de periode mei – november 2021 waarbij de moeder alcohol heeft gebruikt en ook [minderjarige] in onveilige situaties heeft gebracht. De moeder onderkent haar problematiek niet, ziet de ernst er niet van in en heeft geen inzicht in de (mogelijke) gevolgen hiervan voor [minderjarige] . Er zijn daarnaast zorgen over de opvoedvaardigheden en de hygiëne in huis.
De raad heeft wel degelijk gekeken of er binnen het netwerk van [minderjarige] alternatieven waren voor de uithuisplaatsing. De moeder heeft echter een beperkt netwerk en de woning van de vader is niet geschikt voor de opvang van een kind. Ook is het de vraag of de vader in staat is [minderjarige] op te voeden. Er was daarom geen alternatief voor een uithuisplaatsing.
Het is noodzakelijk dat de uithuisplaatsing voortduurt tot 30 juni 2022, zodat duidelijkheid kan worden verkregen over (onder meer) de vraag of [minderjarige] lijdt aan het Foetaal Alcoholsyndroom (FAS) en over de vraag in hoeverre de moeder meewerkt aan hulpverlening.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat er in 2016, 2017 en 2018 – voor de geboorte van [minderjarige] – al meldingen waren over alcoholgebruik en huiselijk geweld in het gezin van de moeder en haar zoons. Nadat de moeder hulp kreeg van onder meer De Brijder waren er een tijdlang geen zorgen meer. Vanaf mei 2021 heeft de politie echter opnieuw meldingen bij Veilig Thuis gedaan dat de moeder is aangetroffen terwijl ze dronken was en daarbij de zorg voor [minderjarige] had. De moeder heeft zichzelf in juni 2021 opnieuw aangemeld bij De Brijder en De Omring heeft vanaf juni 2021 thuisbegeleiding gegeven. Op 5 oktober 2021 heeft de politie opnieuw bij Veilig Thuis gemeld dat de moeder in verwarde staat en met haar kinderen is aangetroffen. Daarop zijn de zoons van de moeder bij hun vader gaan wonen. Tijdens een planbespreking op 9 november 2021, waarbij naast de ouders alle betrokken hulpverleners, de vader van de zoons en familie van de moeder aanwezig waren, maakte iedereen zich grote zorgen. Deze betroffen het alcoholgebruik van de moeder, de hygiëne in huis en het contactherstel met de partner die eerder bij het huiselijk geweld was betrokken.
De Omring heeft op 10 november 2021 een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan, omdat de moeder niet eerlijk lijkt te zijn geweest over haar (mate van) drankgebruik op 5 oktober 2021, omdat het drankgebruik de veiligheid van [minderjarige] bedreigt (onder andere omdat de moeder nog borstvoeding gaf) en omdat zij zorgen hebben over de hygiëne in huis, de zelfzorg van de moeder en haar opvoedvaardigheden. Op 15 november 2021 is de moeder opnieuw aangetroffen met drank op en op 17 november 2021 is de moeder op de Spoedeisende Hulp beland nadat zij onder invloed van alcohol een eenzijdig auto ongeluk heeft gehad. Tijdens gesprekken met de begeleiders van De Omring en De Brijder bagatelliseerde de moeder haar drankgebruik en de gevolgen van het drankgebruik voor [minderjarige] . Ook de vader leek tijdens deze gesprekken het gevaar voor [minderjarige] onvoldoende in te zien. De vader is vanwege zijn beperkte woonruimte niet in staat [minderjarige] op te vangen. Daarnaast hebben de hulpverleners twijfels over de opvoedcapaciteiten van de vader.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden concludeert het hof dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] .
5.5
Het is voor [minderjarige] van belang dat gedurende de uithuisplaatsing duidelijk wordt of [minderjarige] bij (één van) de ouders kan opgroeien of dat zij beter op een andere plek kan opgroeien. Op de zitting in hoger beroep heeft de GI toegelicht dat na de uithuisplaatsing is gebleken dat [minderjarige] ontwikkelingsachterstanden heeft op verschillende gebieden en dat vermoedens zijn gerezen dat [minderjarige] lijdt aan FAS. [minderjarige] gaat om die reden wekelijks naar de kinderarts en verwacht wordt dat de kinderarts op korte termijn een diagnose kan stellen. De conclusies van de kinderarts zijn van belang voor het vaststellen van de zorgbehoefte van [minderjarige] en daarmee voor haar perspectief. De moeder heeft tijdens de zitting in hoger beroep meegedeeld dat zij zwanger is van de eerdere ex-partner waarmee zij het contact heeft hersteld. Dat betekent dat ook de nieuwe gezinssituatie betrokken moet worden bij het perspectiefonderzoek. Het perspectiefonderzoek is op 1 maart 2022 gestart en de verwachting is dat het drie maanden zal duren.
Op de zitting in hoger beroep is verder gebleken dat de moeder niet in aanmerking komt voor opname bij gezinskliniek De Borch, omdat de moeder zelf stelt geen alcoholverslaving te hebben. Wel heeft de moeder nog steeds gesprekken bij De Brijder. Voor andere hulpverlening staat zij op de wachtlijst.
Onder die omstandigheden blijft de uithuisplaatsing van [minderjarige] de komende maanden noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding en vanwege het onderzoek naar haar gesteldheid. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b, eerste lid, BW. Voor inkorting van de periode van de machtiging tot uithuisplaatsing, zoals door de moeder is verzocht, is geen ruimte, omdat de onderzoeken nog maar net zijn gestart en er geen signalen zijn dat de hiervoor geschetste situatie van [minderjarige] rond de verzorging en opvoeding op korte termijn zal veranderen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep daarom bekrachtigen. Daarbij overweegt het hof dat het, gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en de onzekerheid over haar perspectief, van belang is dat zij frequent contact heeft met haar ouders. Ook constateert het hof dat de zorgen van de raad en GI over de ontwikkeling en de gezondheid van [minderjarige] zelf vooralsnog niet te herleiden zijn tot objectieve bronnen en/of onderbouwende stukken. Het hof vertrouwt erop dat deze bronnen en/of stukken bij een eventueel verzoek tot verlenging van de beschermingsmaatregelen aan de rechtbank getoond en/of overgelegd zullen worden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. W.F. Groos en mr. J.M van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 5 april 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.