ECLI:NL:GHAMS:2022:1012

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
23-003488-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van een gestolen zonnebril

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2019. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van een gestolen zonnebril. De betrokkene, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen van witwassen. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 483,33 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat dit bedrag gehandhaafd blijft, terwijl de raadsman van de betrokkene betoogde dat er geen bewijs was voor het genoten voordeel.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de betrokkene wel degelijk voordeel heeft genoten uit de verkoop van de gestolen Dita Mach Five bril. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene de bril voor € 500,00 te koop heeft aangeboden en deze ook daadwerkelijk heeft verkocht. Na een gelijke verdeling van de opbrengst met zijn mededaders, is het voordeel dat de betrokkene heeft genoten vastgesteld op € 166,67. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 3 dagen. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer, met uitzondering van mr. A.P.M. van Rijn, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003488-19
datum uitspraak: 1 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-741234-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 1.332,50 en subsidiair € 300,00. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden geschat op € 516,67.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – (onder 1 primair) diefstal door twee of meer verenigde personen en (onder 2 meer subsidiair) medeplegen van witwassen.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 13 september 2019 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 483,33 ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 april 2022 veroordeeld terzake van – kort gezegd – (onder 1 primair) diefstal door twee of meer verenigde personen en (onder 2 meer subsidiair) medeplegen van witwassen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene, overeenkomstig het vonnis waarvan beroep, de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 483,33 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat de betrokkene voordeel heeft genoten.
Oordeel hof
Feit 1 primair
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit baten van het onder 1 primair bewezen verklaarde misdrijf. Bewezen is dat de betrokkene de Dita Mach Five bril (in vereniging) heeft gestolen. Hij heeft daarbij samengewerkt met twee anderen. Verder bestaan voldoende aanwijzingen dat hij deze bril voor een prijs van € 500,00 op [website] te koop heeft aangeboden en ook daadwerkelijk heeft verkocht. Aangezien er niets verklaard is over de verdeling van de buit zal het hof uitgaan van een gelijke verdeling daarvan tussen verdachte en zijn twee mededaders. Het voordeel dat de betrokkene heeft genoten komt bij een pondspondsgewijze verdeling uit op een bedrag van € 166,67.
Feit 2 meer subsidiair
Het hof is van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen bestaan dat de verdachte door middel van of uit de baten van het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 166,67.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 166,67 (honderdzesenzestig euro en zevenenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 166,67 (honderdzesenzestig euro en zevenenzestig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 3 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.F.E. Geerlings en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 april 2022.
mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.