In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2019. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van een gestolen zonnebril. De betrokkene, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen van witwassen. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 483,33 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat dit bedrag gehandhaafd blijft, terwijl de raadsman van de betrokkene betoogde dat er geen bewijs was voor het genoten voordeel.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de betrokkene wel degelijk voordeel heeft genoten uit de verkoop van de gestolen Dita Mach Five bril. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene de bril voor € 500,00 te koop heeft aangeboden en deze ook daadwerkelijk heeft verkocht. Na een gelijke verdeling van de opbrengst met zijn mededaders, is het voordeel dat de betrokkene heeft genoten vastgesteld op € 166,67. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 3 dagen. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer, met uitzondering van mr. A.P.M. van Rijn, die buiten staat was om te ondertekenen.