ECLI:NL:GHAMS:2022:1011

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
23-002301-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld afkomstig uit oplichting met betrekking tot meerdere benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen. De tenlastelegging betrof het opnemen van geldbedragen van een bankrekening, die afkomstig waren van slachtoffers van oplichting. De verdachte had op 6 mei 2020 in Alkmaar een totaalbedrag van € 8.623,47 verworven, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 184 uren. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van verschillende benadeelde partijen toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de benadeelden hebben geleden door zijn handelen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in overeenstemming met de bewezenverklaring toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002301-21
datum uitspraak: 1 april 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-123692-20 en 15-871974-17 (TUL) tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, op of omstreeks 6 mei 2020 te Alkmaar , althans in Nederland, een voorwerp (te weten meerdere geldbedragen van in totaal €8670,00) (enkel) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was, terwijl hij/zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (enigszins) andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Voorts komt het hof tot een andere strafoplegging en neemt het hof een andere beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in vereniging met een ander, op 6 mei 2020 te Alkmaar, een voorwerp (te weten meerdere geldbedragen van in totaal € 8.623,47) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

Uit de aantekening van het mondeling vonnis zoals bedoeld in artikel 378a, eerste lid, Sv, blijkt dat de politierechter de verdachte voor het bewezenverklaarde heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. In de aantekening van het mondeling vonnis in het proces-verbaal van de terechtzitting zoals bedoeld in artikel 378, tweede lid, Sv, staat daarentegen vermeld dat de verdachte voor het bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte uitsluitend een onvoorwaardelijke taakstraf zal worden opgelegd, omdat de verdachte werkt als [baan] en een langdurige detentie daarmee niet valt te combineren, alsmede omdat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van in totaal € 8.623,47. De verdachte heeft (in totaal) dit geldbedrag – in opdracht van een ander – opgenomen van een bankrekening, zeer kort nadat dit door oplichting van verscheidene slachtoffers afhandig was gemaakt. Hij zou hiermee naar eigen zeggen € 150,00 verdienen. Door zo te handelen is de verdachte – met kennelijk enkel oog voor het eigen financiële gewin – een onmisbare schakel geweest in een keten van geraffineerde fraude, waarbij op grove wijze misbruik is gemaakt van de welwillendheid en het vertrouwen van ogenschijnlijk willekeurige anderen. Naast soms grote geldbedragen zijn de slachtoffers ook hun vertrouwen in de medemens voor een deel kwijt geraakt.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 10 maart 2022 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor verschillende vermogensdelicten.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit in combinatie met de recidive van de verdachte, slechts de oplegging van een gevangenisstraf van forse duur als passend kan gelden. De actuele persoonlijke situatie van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting door de raadsman is toegelicht, acht het hof onvoldoende zwaarwegend om, in weerwil van het voorgaande, uitsluitend een taakstraf aan de verdachte op te leggen.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft bij schriftelijke vordering van 13 mei 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van 5 maart 2019 van de rechtbank Noord-Holland opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 83 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling voor voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is, maar dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat moet ook in deze zaak te gebeuren. In hetgeen door de raadsman over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd, ziet het hof evenwel aanleiding in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een taakstraf van 184 uren, subsidiair 83 dagen hechtenis, te gelasten.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Algemeen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof overeenkomstig het vonnis van de politierechter dient te beslissen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De raadsman heeft bepleit dat het hof de beslissing van de politierechter op de vorderingen van de benadeelde partijen kan volgen. Daarbij heeft hij aangevoerd dat bij de toewijzing van de vorderingen ermee rekening dient te worden gehouden dat het onder de medeverdachte [medeverdachte] inbeslaggenomen geldbedrag van € 8.620,00, waarop conservatoir beslag rust, in de toekomst zeer waarschijnlijk zal worden gebruikt om de schade van de benadeelde partijen te vergoeden. Hij heeft het hof daarom verzocht te bevelen dat door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) pas zal worden overgegaan tot executie van de schadevergoedingsmaatregel, vanaf het moment dat een definitieve beslissing op dit beslag is genomen.
Rechtstreekse schade en executie
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte, met het plegen van het bewezenverklaarde feit, op 6 mei 2020 verschillende geldbedragen heeft opgenomen van de bankrekening van [benadeelde 1], tot een totaalbedrag van € 8.670,00. Het hof overweegt dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partijen, op [benadeelde 2] na, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden, voor zover de door hen opgevoerde schade ziet op geld dat zij – daartoe gebracht door oplichting – hebben overgemaakt naar de rekening van [benadeelde 1] en dat door de verdachte vervolgens van die rekening is opgenomen. Daarbij acht het hof van belang dat de verdachte dit geld heeft opgenomen zeer kort nadat het door de betreffende benadeelde partijen was overgemaakt en zijn handelen daarmee nader ingrijpen van het slachtoffer of van de bank, ter voorkoming van schade, onmogelijk maakte. Dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit en de bij de benadeelde partijen ontstane schade, is door de raadsman ook niet betwist. Het hof zal – zoals hieronder nader omschreven – de betreffende vorderingen van de benadeelde partijen daarom in zoverre toewijzen en daarbij telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Het hof merkt in dat kader op dat artikel 36f Sr, noch enig ander wetsartikel, grondslag biedt om – zoals door de raadsman is bepleit – voorwaarden te verbinden aan de executie van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.973,47 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, tot het bedrag dat zij heeft gevorderd. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf hierna te noemen datum.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 2.074,84 en valt uiteen in € 1.874,84 aan materiële schade, € 100,00 aan immateriële schade en € 100,00 aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof overeenkomstig het vonnis van de politierechter dient te beslissen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De raadsman heeft bepleit dat het hof de beslissing van de politierechter op de vordering van de benadeelde partij kan volgen.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de opgevoerde schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is van belang dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd ten aanzien van de door haar gevorderde materiële schade, terwijl de artikelen 6:106, 6:107 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek, in het onderhavige geval geen grondslag bieden voor de door haar gevorderde immateriële- en affectieschade. De benadeelde partij kan daarom thans niet in de vordering worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.200,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, tot het bedrag dat zij heeft gevorderd. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf hierna te noemen datum.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.370,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, tot het bedrag dat door de politierechter is toegewezen. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij daarom tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf hierna te noemen datum.
Voor het overige is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de opgevoerde schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt immers niet dat het bewezenverklaarde feit is gepleegd ten aanzien van de overige door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van geleden materiële schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, tot het bedrag dat zij heeft gevorderd. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf hierna te noemen datum.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.200,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, tot het bedrag dat zij heeft gevorderd. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf hierna te noemen datum.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, tot het bedrag dat zij heeft gevorderd. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij daarom volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf hierna te noemen datum.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 5 maart 2019 van de rechtbank Noord-Holland met parketnummer 15-871974-17, te weten jeugddetentie voor de duur van 83 dagen,
een taakstrafvoor de duur van
184 (honderdvierentachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
83 (drieëntachtig) dagenhechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.973,47 ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.973,47 als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.200,00 ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.200,00 als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.750,00 ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.750,00 als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.200,00 ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.200,00 als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 mei 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.F.E. Geerlings en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 april 2022.
mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.F.E. Geerlings en mr. L. Muyselaar zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.