ECLI:NL:GHAMS:2022:1006

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.287.626/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap van erflater afgewezen op basis van de gewone verblijfplaats en toepasselijk recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [verzoekster] tot benoeming van een vereffenaar voor de nalatenschap van haar overleden vader, [erflater]. De rechtbank had eerder dit verzoek afgewezen, omdat de vereffening van de nalatenschap niet door Nederlands recht werd beheerst. De erflater, die op 23 mei 2014 overleed, had zijn laatste gewone verblijfplaats in Spanje, waar hij 40 jaar had gewoond. Het hof oordeelde dat de rechtbank de toets van de 'gewone verblijfplaats' correct had uitgevoerd, en dat de erflater niet de intentie had om in Nederland te blijven wonen. De rechtbank had vastgesteld dat de erflater zijn maatschappelijke leven in Spanje had, en dat de nalatenschap voornamelijk uit Spaans onroerend goed bestond. Het hof bevestigde dat de vereffening van de nalatenschap niet onder Nederlands recht viel, en dat de benoeming van een vereffenaar naar Nederlands recht niet mogelijk was. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en wees het hoger beroep van [verzoekster] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.287.626/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/306534 / HA RK 20-153
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 april 2022 inzake
[verzoekster] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. S.H. van Os te Utrecht,
en
[verweerster] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. A.M. Verbrugge te Heemstede.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 29 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[verzoekster] is op 23 december 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 29 oktober 2020.
2.2
[verweerster] heeft op 16 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van [verweerster] van 27 augustus 2021 met bijlagen, ingekomen op 30 augustus 2021;
- een journaalbericht van de zijde van [verweerster] van 30 augustus 2021 met bijlage, ingekomen op 31 augustus 2021;
- een journaalbericht van de zijde van [verzoekster] van 30 augustus 2021 met bijlage, ingekomen op 31 augustus 2021.
2.4
Partijen hebben de zaak ter zitting van 9 september 2021 doen bepleiten. [verzoekster] en [verweerster] waren in persoon aanwezig, vergezeld van hun respectieve advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, beide advocaten mede aan de hand van aan het hof overgelegde (en slechts deels voorgedragen) pleitaantekeningen.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] en [verweerster] zijn de dochters van de op 23 mei 2014 te [plaats B] overleden [erflater] , geboren te Suriname [in] 1931 (hierna te noemen: erflater).
3.2
Erflater had de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Op 22 mei 2009 heeft erflater in Spanje ten overstaan van een Spaanse notaris een testament opgemaakt. In dit testament heeft hij [verzoekster] en [verweerster] tot enig erfgenamen benoemd.
3.4
Erflater heeft 40 jaar in Spanje gewoond. In november 2012 is hij wegens dementie op instigatie van zijn Spaanse artsen door [verzoekster] in Spanje opgehaald en naar Nederland gebracht. Enkele dagen na aankomst in Nederland is erflater in het ziekenhuis opgenomen en daarna wegens zijn dementie gedwongen opgenomen in een verpleeghuis waar hij tot zijn overlijden in mei 2014 heeft gewoond.
3.5
In februari 2013 is erflater op verzoek van [verzoekster] en [verweerster] onder curatele gesteld met benoeming van [verzoekster] en [verweerster] tot curatoren. Erflater heeft hoger beroep ingesteld tegen de ondercuratelestelling, omdat hij onder de curatele uit wilde en wilde terugkeren naar Spanje . Hangende dit hoger beroep is erflater overleden, waardoor de curatele van rechtswege is geëindigd.
3.6
De goederen van de nalatenschap bestaan uit een woonappartement, een kantoor met woonappartement, een bedrijfsruimte en twee parkeerplaatsen staande en gelegen in Spanje en diverse roerende zaken zoals een auto en inboedelgoederen, die zich voor het grootste deel (in of bij de appartementen) in Spanje bevinden. De nalatenschap omvat voorts een aantal schulden in zowel Spanje als Nederland, waaronder een in het Spaanse testament opgenomen legaat van vruchtgebruik van een pand in Spanje aan [x] en een schuld aan [y] . Dit betreft een op 1 april 2008 aan erflater verstrekte lening van € 65.000,-, waarop jaarlijks een rente van 12% verschuldigd is. Op 1 december 2017 bedroeg die lening inclusief onbetaalde rente € 123.505,76. Voorts heeft de Nederlandse advocaat, die erf1ater kort voor zijn overlijden had ingeschakeld, een vordering van ongeveer € 20.000,- wegens openstaande declaraties, vermeerderd met kosten, bij partijen ingediend.
3.7
[verzoekster] en [verweerster] hebben de nalatenschap (naar Nederlands recht) beneficiair aanvaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [verzoekster] stekkende tot benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap van erflater als bedoeld in artikel 4:203 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) afgewezen.
4.2
[verzoekster] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
 een vereffenaar te benoemen in de nalatenschap van erflater op grond van artikel 4:203 BW;
 als vereffenaar te benoemen mr. Jasper Nobel, kandidaat-notaris bij Everest Notariaat te Utrecht (Ptolemaeuslaan 54, 3528 BP) dan wel een notaris of andere professional in goede justitie;
 voor recht te verklaren dat de kosten van beide procedures aan haar zijde gemaakt, kosten van vereffening zijn.
4.3
[verweerster] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is na het overlijden van erflater onenigheid ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Partijen hebben in dit verband meerdere procedures tegen elkaar gevoerd, waarbij (onder andere) verkoop van (een aantal) tot de nalatenschap behorende onroerende zaken inzet is geweest. Aangezien een en ander niet heeft geleid tot afwikkeling van de nalatenschap, heeft [verzoekster] in deze procedure verzocht om de benoeming van een vereffenaar.
5.2
De rechtbank heeft het verzoek van [verzoekster] afgewezen, waartoe zij het volgende heeft overwogen.
De vereffening van nalatenschappen die zijn opengevallen tussen 1 oktober 1996 en 17 augustus 2015 wordt ingevolge artikel 10:149 lid 1 BW beheerst door het Nederlandse recht, indien de erflater zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. In aansluiting op de vereffeningsregel van artikel 10:149 lid 1 BW worden de taak en de bevoegdheden van een door de erflater aangewezen vereffenaar volgens artikel 10:150 BW door het Nederlandse recht beheerst, indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. Vastgesteld moet dus worden waar erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had. Daaronder wordt volgens de Memorie van Toelichting op de Wet conflictenrecht erfopvolging het land waar een natuurlijk persoon, alle feitelijke omstandigheden in aanmerking genomen, het centrum van zijn maatschappelijke leven heeft. Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen de duurzaamheid van het verblijf en de bedoelingen van de betrokkene. Het is dus vooral een feitelijk begrip dat moet worden onderscheiden van het begrip “sterfhuis”.
Erflater heeft 40 jaar in Spanje gewoond, totdat hij in 2012 – tegen zijn zin – door familie naar Nederland is overgebracht en gedwongen is opgenomen in een verpleeghuis wegens dementie. Vóór 2012 kwam erflater één à twee keer per jaar voor familiebezoek naar Nederland. Hij had niet de bedoeling om in Nederland te gaan wonen en heeft zich tegen zijn (gedwongen) verblijf) in Nederland verzet, omdat hij wilde terugkeren naar Spanje . Gesteld noch gebleken is dat erflater zelf over woonruimte in Nederland beschikte. Het centrum van zijn maatschappelijk leven bevond zich aldus in Spanje . Datzelfde geldt voor zijn economische belangen. Erflater had in Spanje diverse onroerende goederen in eigendom. De nalatenschap omvat qua activa ook slechts Spaans onroerend goed en zich daarin bevindende roerende goederen. Hooguit enkele tot de nalatenschap behorende roerende goederen bevinden zich in Nederland bij [verzoekster] of [verweerster] . De schulden van de nalatenschap worden qua omvang voor het grootste deel gevormd door vorderingen van Spaanse schuldeisers, waaronder de grote vordering van [y] , die in Spanje reeds over haar vordering tegen de nalatenschap heeft geprocedeerd. Tot slot heeft erflater in 2009 in Spanje een testament laten opmaken, waarin hij onder meer het vruchtgebruik op een van zijn onroerende goederen aan een Spaanse legataris heeft gelegateerd.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Spanje had en niet in Nederland. Een en ander betekent dat in ieder geval niet het Nederlandse recht op de vereffening van de nalatenschap van toepassing is. Het Nederlandse internationaal privaatrecht kent geen gecodificeerde verwijzingsregel voor het op de afwikkeling van een nalatenschap toepasselijke recht, in het geval de laatste gewone verblijfplaats van de erflater buiten Nederland was gelegen. Voor de vraag welk recht dan wel op de vereffening van toepassing is, zal aansluiting moeten worden gezocht bij de regels van internationaal erfrecht van Spanje als laatste gewone verblijfplaats van erflater. Nu de vereffening niet door Nederlands recht wordt beheerst, is afdeling 4.6.3. BW, waaronder artikel 4:203 BW, niet van toepassing. Benoeming van een vereffenaar naar Nederlands recht is dan ook niet mogelijk.
5.3
[verzoekster] stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de door de rechtbank aangelegde toets van de “gewone verblijfplaats” weliswaar juist is, doch dat de rechtbank deze toets niet goed heeft uitgevoerd. De vraag die in deze procedure beantwoord moet worden is - aldus [verzoekster] - of het bij de bepaling van de “gewone verblijfplaats” van erflater gaat om de plaats waar erflater feitelijk woonde, of waar erflater wilde wonen. Volgens [verzoekster] had erflater zijn feitelijke woonplaats in Nederland en is Nederlands recht, niet alleen op de verdeling, maar ook op de vereffening van toepassing. Daarbij zijn volgens haar de volgende feiten van belang:
- erflater woonde in Nederland sinds november 2012 en is in Nederland overleden in mei 2014;
- over 2013 en 2014 is aangifte IB in Nederland gedaan, in behandeling genomen en afgewikkeld;
- erflater kwam in aanmerking voor een verblijf, op grond van de voor hem afgesloten verzekering, in een verzorgingstehuis in Nederland;
- erflater was ingeschreven in Nederland, had de Nederlandse nationaliteit en zijn enige naaste familieleden, zijn dochters, woonden en wonen in Nederland. In Spanje was voor hem geen sociaal noch familiair vangnet/netwerk.
5.4
[verweerster] voert aan dat niet anders geoordeeld kan worden dan dat het centrum van het maatschappelijk leven van erflater in ieder geval vanaf 22 februari 1977 zich in Spanje heeft afgespeeld. Erflater had een aanzienlijk nauwere band met Spanje dan met Nederland. Immers hij had daar zijn sociale leven en hij had daar zijn vermogen (waaronder zijn onroerende zaken). Buiten zijn dochters had hij al 40 jaar lang nauwelijks enige band met Nederland. Hij had daar een girorekening (later ING) en kreeg een gekorte AOW-uitkering van € 232,- netto per maand. Hoogstens met de kerstdagen kwam erflater naar Nederland. Erflater woonde en verbleef onafgebroken in [plaats C] , Spanje . Hij had meer dan 30 jaar lang een relatie met [x] en woonde met haar samen in een van zijn appartementen. Daarnaast wijst [verweerster] op de lening die erflater afsloot met [y] en het legaat van vruchtgebruik in het testament van erflater met betrekking tot een pand in Spanje ten behoeve van [x] . Tot vlak voor zijn overlijden, verzette erflater zich juist tegen zijn “gedwongen” verblijf in Nederland (de ondercuratelestelling). Kortom, alle aspecten die het leven van erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, duiden of een nauwe en duurzame band met Spanje , en niet met Nederland.
5.5
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Zoals in de bestreden beschikking uiteengezet, is de nalatenschap van erflater opengevallen tussen 1 oktober 1996 en 17 augustus 2015, zodat ingevolge artikel 10:152 BW voor het op de vereffening toepasselijke recht allereerst bepalend de regel van artikel 10:149 lid 1 BW, inhoudende dat de vereffening van een nalatenschap door het Nederlandse recht wordt beheerst indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. De wet geeft geen omschrijving van wat onder 'gewone verblijfplaats' moet worden verstaan. In het algemeen wordt onder gewone verblijfplaats verstaan: het land waar iemand, alle feitelijke omstandigheden in aanmerking genomen, het centrum van zijn maatschappelijk leven heeft. Bij de vaststelling van iemands gewone verblijfplaats worden de duurzaamheid van het verblijf en de bedoelingen van betrokkene in aanmerking genomen. Een verblijf van een paar maanden kan aan de ene kant – gelet op de bedoeling van het verblijf – tijdelijk zijn en dus niet leiden tot de wijziging van de gewone verblijfplaats. Aan de andere kant kan iemand die zich in een ander land vestigt met de bedoeling daar vele jaren te blijven wonen, na een paar maanden in dat land al zijn gewone verblijfplaats hebben.
5.6
Het hof komt, na toetsing van de in deze zaak relevante feiten en omstandigheden aan de hiervoor onder 5.5 weergegeven toelichting met betrekking tot het begrip “gewone verblijfplaats”, tot het oordeel dat de laatste gewone verblijfplaats van erflater ten tijde van zijn overlijden zich in Spanje bevond. Het hof verwijst daartoe naar de door de rechtbank in rechtsoverweging 4.4. van de bestreden beschikking opgesomde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder 5.2 weergegeven. [verzoekster] heeft deze feiten niet weersproken. Integendeel, hetgeen zij in dit verband in haar beroepschrift heeft gesteld, vormt slechts een bevestiging hiervan. Zo stelt [verzoekster] dat erflater een “vrijbuiter” was, die vanaf 1971 tot 2012 overwegend vaker in Spanje dan in Nederland verbleef. Hij kocht en verkocht in Spanje diverse onroerende zaken en had in Spanje een relatie (die echter al voor 2010 was verbroken), maar zijn woonplaats bleef altijd ook formeel in Nederland, hij bleef altijd in contact met zijn beide dochters en ook verbleef erflater gedurende die 40 jaar op regelmatige basis in Nederland. In 2012 gingen de geestelijke vermogens van erflater – aldus [verzoekster] - snel achteruit. De ex-partner van erflater, [x] , gaf aan dat zij niet bereid was voor erflater te zorgen. Aangezien erflater in Spanje over een onvoldoende netwerk beschikte waarop hij voor zijn zorg kon terugvallen, heeft [verzoekster] begin oktober 2012 in Nederland voor hem een ziektekostenverzekering afgesloten. Uiteindelijk is erflater medio november 2012 met [verzoekster] naar Nederland gevlogen, waar partijen gezamenlijk om ondercuratelestelling van erflater hebben verzocht. Erflater was het hiermee niet eens en wilde terug naar Spanje . De door [verweerster] in hoger beroep geschetste feiten bevestigen een en ander.
5.7
Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof ontegenzeggelijk dat het centrum van het maatschappelijke en economisch leven van erflater, die 40 jaar in Spanje had gewoond en gewerkt, voordat hij in 2012 door partijen naar Nederland is overgebracht, zich in Spanje bevond. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van [verzoekster] , dat de rechtbank bij dit oordeel onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de door haar genoemde aanvullende feiten, zoals hiervoor in 5.2 weergegeven. Deze aanvullende feiten zien op de omstandigheid dat de laatste
feitelijkeverblijfplaats van erflater Nederland is geweest. Uit de stellingen van partijen, zoals deze met name tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren zijn gekomen, komt echter duidelijk naar voren dat het helemaal niet de bedoeling van erflater is geweest om in 2012 weer in Nederland te komen wonen. Erflater wilde in Spanje blijven, in zijn eigen appartement en met hulp aan huis. Erflater was vanwege zijn dementie echter niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen. Aangezien hij in Spanje niet naar een verpleeghuis wilde, is erflater uiteindelijk in november 2012 door [verzoekster] in Spanje opgehaald en naar Nederland gebracht, waar hij wegens zijn dementie gedwongen opgenomen is in een verpleeghuis en waar hij tot zijn overlijden in mei 2014 heeft gewoond. Erflater heeft zich echter met hand en tand verzet tegen deze gedwongen opname; hij vond dat hij ontvoerd was en hij stelde hoger beroep in tegen zijn ondercuratelestelling. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden volgehouden dat het centrum van erflaters leven ten tijde van zijn overlijden zich in Nederland bevond.
5.8
De consequentie van het voorgaande is dat Nederlands recht niet op de vereffening van de nalatenschap van erflater van toepassing is en dat benoeming van een vereffenaar naar Nederlands recht, zoals verzocht, niet mogelijk is.
5.9
Nu het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep ongegrond is, zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. H.A. van den Berg en
mr. J. Jonkers, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 5 april 2022in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.