Op 4 januari 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 juli 2021 was gewezen. De zaak betreft een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte niet was veroordeeld tot jeugddetentie. De advocaat-generaal vorderde een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en aftrek van voorarrest. De raadsman pleitte voor vrijspraak en stelde dat er sprake was van een noodweersituatie.
Tijdens de zitting op 21 december 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) een advies gegeven, waarin werd gesteld dat de jeugdreclassering voldoende in staat is om met de verdachte te werken en dat een voorwaardelijke jeugddetentie en taakstraf wenselijk zijn. Het hof heeft dit advies overgenomen en besloten het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met de aanvulling dat het locatiegebod voor de duur van 3 maanden wordt geschrapt. Het hof oordeelde dat de positieve ontwikkeling van de verdachte niet verstoord moet worden door een onvoorwaardelijke jeugddetentie, vooral gezien het feit dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van hulpverlening en de positieve ontwikkeling van de minderjarige verdachte, en bevestigt dat de eerder opgelegde strafmaat in lijn is met de adviezen van de RvdK. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van de verdachte en de maatschappij in overweging genomen.