ECLI:NL:GHAMS:2022:10

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
23-002182-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in jeugdstrafzaak met aanvulling strafmotivering

Op 4 januari 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 juli 2021 was gewezen. De zaak betreft een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte niet was veroordeeld tot jeugddetentie. De advocaat-generaal vorderde een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en aftrek van voorarrest. De raadsman pleitte voor vrijspraak en stelde dat er sprake was van een noodweersituatie.

Tijdens de zitting op 21 december 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) een advies gegeven, waarin werd gesteld dat de jeugdreclassering voldoende in staat is om met de verdachte te werken en dat een voorwaardelijke jeugddetentie en taakstraf wenselijk zijn. Het hof heeft dit advies overgenomen en besloten het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met de aanvulling dat het locatiegebod voor de duur van 3 maanden wordt geschrapt. Het hof oordeelde dat de positieve ontwikkeling van de verdachte niet verstoord moet worden door een onvoorwaardelijke jeugddetentie, vooral gezien het feit dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van hulpverlening en de positieve ontwikkeling van de minderjarige verdachte, en bevestigt dat de eerder opgelegde strafmaat in lijn is met de adviezen van de RvdK. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van de verdachte en de maatschappij in overweging genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002182-21
datum uitspraak: 4 januari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 15-076054-21 en 15-237634-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van bijzondere voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De raadsman heeft primair vrijspraak van poging doodslag en vrijspraak van poging zware mishandeling bepleit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat sprake is van een noodweersituatie en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat geen onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd, gelet op de contra-indicaties die blijken uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK), en dat kan worden volstaan met het opleggen van een werkstraf.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de
  • het
Aanvulling strafmotivering
Het hof overweegt als volgt.
Uit het rapport van de RvdK van 15 december 2021 blijkt het volgende:

De jeugdreclassering kan nog voldoende uit de voeten met de jeugdreclasseringsmaatregel. Er is zeker nog een aantal doelen te behalen, maar daarvan kan nog resultaat van de Waag en van de in te zetten coach verwacht worden. De RvdK handhaaft derhalve het eerder gegeven advies ten aanzien van
het strafbare feit waarvan [verdachte] verdacht wordt, met weglating van de avondklok aangezien deze in het opbouwen van meer vrijheid inmiddels niet meer van toepassing is.
De RvdK adviseert de rechtbank (het hof begrijpt: het hof) om de minderjarige [verdachte] geboren op [geboortedag] 2004 een voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.”
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [naam] dit advies toegelicht en daarbij onder meer naar voren gebracht dat het onwenselijk is de verdachte terug te sturen naar een Justitiële Jeugdinrichting nu dit – kort gezegd – de positieve ontwikkeling die de verdachte laat zien, alsmede zijn schoolgang, zou doorkruisen. De jeugdreclassering heeft zich ter terechtzitting bij dit advies aangesloten.
Het hof ziet, ondanks de ernst van het feit en anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding af te wijken van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof acht het wenselijk, niet alleen voor de verdachte maar ook voor de maatschappij, dat de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft laten zien in het kader van de opgezette hulpverlening niet wordt doorkruist. Het hof betrekt daarbij dat de verdachte heeft aangegeven dat het conflict tussen de twee groeperingen, waar het strafbare feit uit voort is gekomen, mede door het ingrijpen van de verdachte is opgelost en hij daarna niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie.
Uit de verklaringen ter terechtzitting van de deskundigen van de Jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming is gebleken dat de contra-indicaties die voor de rechtbank reden waren om geen jeugddetentie op te leggen, alleen maar zijn versterkt. Het hof zal daarom tot dezelfde strafoplegging komen als de rechtbank, met uitzondering van het locatiegebod, en de verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. T. de Bont en mr. A. Beijer, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong en R.M ter Horst, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 januari 2022.
mr. T. de Bont en mr. A. Beijer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.