In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, ingediend op 14 oktober 2020, met betrekking tot schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek betreft een vergoeding voor loonderving, reiskosten, parkeerkosten en kosten van rechtsbijstand. De advocaat-generaal heeft op 30 december 2020 het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 9 maart 2021 was verzoeker niet aanwezig.
Verzoeker heeft een vergoeding gevraagd voor loonderving van € 324, reiskosten van € 25, parkeerkosten van € 25, en kosten van rechtsbijstand van in totaal € 17.712,75. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker geen bewijsstukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek. Hierdoor heeft het hof het verzoek tot vergoeding van loonderving afgewezen. Voor de reiskosten heeft het hof vastgesteld dat verzoeker op loopafstand van de rechtbank woont en heeft een vergoeding van € 15,20 toegekend.
Wat betreft de kosten van rechtsbijstand heeft het hof geconstateerd dat verzoeker geen eindfactuur heeft ingediend en dat de kosten niet zijn gefactureerd. Het hof heeft de kosten van rechtsbijstand gematigd en een vergoeding van € 14.515,20 toegekend voor de kosten in de strafzaak, en € 550,00 voor de kosten in de verzoekschriftprocedure. Uiteindelijk heeft het hof verzoeker een totale schadevergoeding van € 15.080,40 toegekend, terwijl het overige verzoek is afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare zitting.