ECLI:NL:GHAMS:2021:957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
23-000313-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de inleidende oproep in ontnemingszaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 22 januari 2018 was gewezen. De betrokkene, die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, had hoger beroep ingesteld tegen de verplichting tot betaling van een geldbedrag van EUR 14.770,16 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting in hoger beroep bleek dat het dossier in ongerede was geraakt, waardoor het hof niet kon controleren of de inleidende oproep op de juiste wijze was betekend. Dit leidde tot de beslissing om de inleidende oproep nietig te verklaren. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij de nietigheid van de inleidende oproep werd vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling in strafzaken, vooral in het kader van ontnemingszaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000313-18
datum uitspraak: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-700280-16 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [woonplaats].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van EUR 14770,16.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 januari 2018 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 22 januari 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 14770,16 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Geldigheid van de inleidende oproep

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het dossier in onderhavige zaak in ongerede is geraakt. Aldus kan het hof niet controleren of de inleidende oproep op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend. Onder die omstandigheid zal de inleidende oproep nietig worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende oproep nietig.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. L.I.M. van Bergen en mr. R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van C. Mittendorf, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2021.