ECLI:NL:GHAMS:2021:936

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
23-000012-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van de strafoplegging in verband met ISD-traject

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 december 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in Roemenië en thans gedetineerd in P.I. Nieuwegein, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor meerdere strafzaken, waaronder winkeldiefstal. Het hof bevestigde het vonnis, met uitzondering van de bewezenverklaring van feit 1 in zaak D en de strafoplegging. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, werd een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd in verband met een lopend ISD-traject. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal, wat schade en overlast voor de betrokken winkel met zich meebracht. De verdachte had bovendien eerder een gebiedsverbod overtreden en was eerder onherroepelijk veroordeeld voor misdrijven. Gezien de ernst van de feiten en de recidive, achtte het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken passend. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000012-20
datum uitspraak: 22 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 december 2019 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-252871-19 (zaak A) en 13-253909-19 (zaak B) en 13-276159-19 (zaak C) en
13-277344-19 (zaak D) en 13-279423-19 (zaak E) en 13-280232-19 (zaak F) en 13-291278-19 (zaak G), alsmede 13-689148-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
adres: zonder bekende woonplaats,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Nieuwegein, locatie Zeist te Soesterberg.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 in zaak D (parketnummer 13-277344-19) en de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het vonnis vervangt door de bewijsmiddelen die in de op te maken aanvulling op dit arrest, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, zijn vervat.

Bewezenverklaring feit 1 zaak D (parketnummer 13-277344-19)

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 20 november 2019 te Amsterdam een beeldje dat aan [winkel] toebehoorde
heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, gelet op de recente veroordeling die op 26 januari 2021 onherroepelijk is geworden en waarbij aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd.
De verdediging heeft verzocht onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen in verband met de aan de verdachte opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en heeft hierdoor blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendom. Winkeldiefstal zorgt voor overlast voor en schade aan het betrokken winkelbedrijf. Daarnaast heeft de verdachte herhaaldelijk een aan hem opgelegd gebiedsverbod overtreden. De verdachte heeft daarmee steeds weer laten zien zich niets gelegen te laten liggen aan een door het bevoegd gezag (in het belang van de openbare orde) genomen besluit.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is de verdachte eerder onherroepelijk voor misdrijven veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van de feiten, het aantal daarvan en de recidive, is de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van één maand zeker gerechtvaardigd. Van belang is echter dat aan de verdachte bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2021 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van één jaar is opgelegd. Die veroordeling is op 26 januari 2021 onherroepelijk geworden. In aanmerking genomen dat het ISD-traject nog geruime tijd zal duren en dat gewerkt zal worden aan een terugkeer in de maatschappij, acht het hof het van belang dit traject niet te doorkruisen. Daarom is het hof de noodzaak niet gebleken om de verdachte ná dit ISD-traject een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uit te laten zitten. Wel acht het hof van belang dat de verdachte – om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en om te voorkomen dat de verdachte na het ISD-traject opnieuw strafbare feiten pleegt – een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten acht het hof toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet passend, anders dan de raadsman heeft bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 in zaak D (13-277344-19) en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2021.
Mr. B. van der Werf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]