2.21Ter zitting hebben [appellante] en [B] over een aantal geschilpunten alsnog overeenstemming bereikt. Op de resterende geschilpunten heeft de rechtbank beslist bij beschikking van 17 september 2015 (hierna: de beschikking), waarbij ook de echtscheiding is uitgesproken. In de beschikking is overwogen, voor zover hier van belang:
“De vrouw heeft ter terechtzitting toegelicht dat partijen in 2012 zijn overeengekomen dat zowel het appartement te Edinburgh als het pand te Amsterdam zou worden verkocht en dat na aflossing van de schulden van partijen de resterende verkoopopbrengst zou worden gedeeld. Aangezien de man zijn pand uiteindelijk niet heeft verkocht, meent de vrouw dat zij door de man is misleid. (..) Hierbij speelt voor haar mee (..) dat het appartement in Edinburgh na de peildatum in waarde is gestegen, terwijl de waarde van het pand in Amsterdam in die periode juist is gedaald. Van deze waardedaling zouden partijen geen last hebben gehad als de man in 2012 het pand meteen had verkocht. Los van het voorgaande komt volgens de vrouw aan haar in ieder geval een bedrag van 45.000 GBP toe, zijnde de waardestijging van het appartement te Edinburgh in de periode tussen 30 april 2012 (de overeengekomen peildatum voor de finale verrekening van het huwelijksvermogen van partijen) en de verkoopdatum.
(..)
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de waarde van het pand te Amsterdam door partijen is verdisconteerd in de “separation agreement”. Op 8 november 2013 heeft er een tripartiete waardering van dit pand plaatsgevonden, mede in opdracht van de vrouw. Uit de “separation agreement” en het feit dat het pand te Amsterdam kort voor het tekenen van de “separation agreement” in opdracht van partijen gezamenlijk is getaxeerd, blijkt duidelijk dat partijen hebben beoogd de waarde per eind 2013 van zowel het appartement te Edinburgh als het pand te Amsterdam te betrekken in de partiële verrekening. Ook volgt de rechtbank de man in zijn stelling dat partijen, indien het hun bedoeling was geweest om niet de verkoopopbrengst van het appartement te Edinburgh ad 625.000 GBP, maar de door de vrouw gestelde waarde van het appartement per 30 april 2012 van 580.000 GBP in de partiële verrekening te betrekken, hierover zeker iets zouden hebben opgenomen in de “separation agreement”. (..) Op die afspraak kan de vrouw niet zomaar terugkomen.
Bij de tripartiete waardering is de waarde van het pand te Amsterdam per eind 2013 vastgesteld op € 1.050.000,-. De aan het pand gekoppelde hypothecaire geldlening bedroeg op dat moment € 900.000,-, zodat de (aan de man blijvende) overwaarde van het pand € 150.000,-, ofwel 125.541 GBP (..) bedroeg. Nu de vrouw reeds 200.000 GBP heeft ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat het volledige depotsaldo ad 72.547,86 GBP (op 31 maart 2015) aan de man dient toe te komen.
Aan de stelling van de vrouw dat zij door de man misleid en dat het volledige depotsaldo daarom aan haar zou moeten toekomen, gaat de rechtbank voorbij.
(..)
Ter terechtzitting hebben partijen zich erbij neergelegd dat ter zake van de waarde van de ondernemingen van de man en de vrouw geen verrekening zal plaatsvinden. (..)”
Het dictum van de beschikking luidt als volgt:
“(..) bepaalt dat de man met ingang van 1 augustus 2015 voor de verzorging en opvoeding van de [zoon, hof] aan de vrouw zal betalen een bedrag van 315 pond (GBP) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en dat de man daarnaast de helft van de medische kosten, de schoolkosten, de kosten van de Nederlandse les en de reiskosten van en naar Nederland van de minderjarige zal betalen;
stelt in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verrekening het – nog niet eerder tussen partijen verrekende – vermogen van partijen vast:
- dat aan de man toekomt het gehele bedrag dat op naam van partijen in depot staat bij [C] Solicitors te Edinburgh , Schotland;
- dat de man de helft van de door de vrouw aan te tonen verhuiskosten, alsmede de helft van het door de vrouw aan te tonen bedrag aan overdrachtsbelasting aan de vrouw dient te voldoen;
(..)
- dat de waarde op 30 april 2012 dan wel – indien de polis is afgekocht – de afkoopwaarden van de Halifax lijfrente (ISA) op naam van de vrouw bij helfte tussen partijen dient te worden verrekend (..) en dat de vrouw daartoe stukken aan de man dient over te leggen waaruit de waarde op 30 april 2012 dan wel – indien de polis is afgekocht – het bedrag van de Halifax lijfrente (ISA) blijkt;
(..)
verklaart voor recht dat de man gerechtigd is tot de helft van het door de vrouw tussen 31 januari 1998 en 30 april 2012 in Groot-Brittannië opgebouwde ouderdomspensioen;
(..)”