ECLI:NL:GHAMS:2021:902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
23-000567-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal van een kluis met sieraden door middel van een babbeltruc

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van diefstal van een kluis met sieraden door middel van een babbeltruc. De feiten vonden plaats op 28 oktober 2016, toen de verdachte en haar medeverdachten een 88-jarige vrouw in haar woning in Amsterdam benaderden onder het voorwendsel van thuiszorg. Terwijl de vrouw hen binnenliet, werd haar woning doorzocht en werd een kluis met sieraden gestolen. De kluis, die meer dan 50 kg woog, werd later uit een rijdende auto gegooid tijdens een politieachtervolging, wat leidde tot een aanrijding met een motor en een personenauto. Het hof oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt bij de uitvoering van de diefstal en dat zij de aanmerkelijke kans op ernstig letsel of de dood van andere weggebruikers hebben aanvaard door de kluis uit de auto te gooien. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van 27 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000567-17
datum uitspraak: 30 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654184-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] 1975,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.zij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, en/of te Amsterdam en/of te Diemen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of overige weggebruiker(s) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van haar mededader(s), althans alleen vanuit een rijdende personenauto een kluis, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, op de openbare weg (Gooiseweg) heeft/hebben gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] (met een motor) en/of [benadeelde 2] (met een personenauto) tegen voornoemde kluis is/zijn aangereden;

en/of
zij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, en/of te Amsterdam en/of te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een motor, geheel of ten dele toebehorende aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam en/of een personenauto, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], en/of een (geluids)scherm en/of wegdek, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente Amsterdam, in elk geval (telkens) enig goed, in elk geval (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.zij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan [adres]) heeft/hebben weggenomen sieraden en/of een of meer horloge(s) en/of een pinpas, in elk geval een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte en/of haar mededader(s);

en/of
zij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening in/uit een woning (gelegen aan [adres]) heeft/hebben weggenomen een kluis (inhoudende sieraden), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte en/of haar mededader(s), waarbij zij, verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot die kluis (inhoudende sieraden) heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen kluis (inhoudende sieraden) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking, door voornoemde kluis (inhoudende sieraden) los te trekken en/of te rukken;
en/of
zij op of omstreeks 28 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ofanderen, althans alleen, sieraden en/of een of meer horloge(s) en/of een pinpas en/of een kluis (inhoudende sieraden) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s) ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen, goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewijsvoering en bespreking bewijsverweren
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag c.q. zware mishandeling is meer specifiek aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel van anderen heeft gehad. Van een aanmerkelijke kans op die gevolgen was geen sprake, terwijl uit het dossier ook niet kan blijken dat de verdachte zo’n kans heeft aanvaard. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten, dat zij opzet heeft gehad op een dergelijke samenwerking en dat zij aan de verweten gedragingen een substantiële bijdrage heeft geleverd. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de verdachte nauw en bewust met medeverdachten heeft samengewerkt bij de onder 2 ten laste gelegde diefstal uit de woning van aangeefster [benadeelde 3] of dat de verdachte daarbij een substantiële rol heeft gespeeld; er is ruimte voor een scenario waarin anderen voor die diefstal verantwoordelijk zijn geweest.
De feitelijke gang van zaken
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 28 oktober 2016 is [benadeelde 3], de toen 88-jarige bewoonster van de woning aan de [adres] te Amsterdam, om 17:57 uur [1] gebeld door een vrouw die zei dat zij van de thuiszorg was en die meedeelde dat er zo twee dames aan de deur zouden komen om het een en ander te bespreken. Terwijl [benadeelde 3] met de vrouw nog telefonisch in gesprek was, werd bij haar woning aangebeld. Zij heeft twee vrouwen haar woning binnengelaten: een vrouw van ongeveer 1.57 meter, beetje getint, normaal postuur, hoge zwarte laarzen tot haar knie, accentloos Nederlands sprekend, wier leeftijd door [benadeelde 3] achter in de twintig werd geschat, en een vrouw die volgens [benadeelde 3] een kop groter was, ook achter in de twintig, die helemaal niet aan het gesprek deelnam, maar aan de telefoon in een voor [benadeelde 3] onverstaanbare taal sprak. [2]
[naam 1] (geboren in 1982) en [naam 2] (geboren in 1995) [3] passen qua geschatte leeftijd redelijk binnen dit signalement, terwijl [naam 1] – zo stelt het hof vast, nu niet aannemelijk is geworden dat zij van schoeisel is gewisseld tussen haar aanhouding als bestuurster van de auto met kenteken [kenteken] en het maken van de foto van haar die zich in het dossier bevindt – bij haar aanhouding korte tijd later op dezelfde avond hoge zwarte laarzen tot haar knie droeg. [4] Ook het bij de politie gebleken verschil in beheersing van de Nederlandse taal past in dit signalement: [naam 1] spreekt accentloos Nederlands [5] , terwijl [naam 2] zichzelf bij een verhoor niet in staat achtte in de Nederlandse taal te communiceren, maar wel in de Hongaarse taal. [6]
De twee door [benadeelde 3] omschreven vrouwen zijn geruime tijd, naar schatting van [benadeelde 3] zo’n 45 minuten, in de woning geweest, waarbij de kleinste vrouw maar door bleef praten en op een gegeven moment om koffie of thee vroeg en daarbij zei dat zij zelf lekkere cake bij zich had. [benadeelde 3] is met hen naar de keuken gegaan om thee te zetten en de cake aan te snijden. Op een gegeven moment ging de telefoon van de grootste vrouw. Zij nam op, sprak in een voor [benadeelde 3] onverstaanbare taal, waarna beide vrouwen de woning uitrenden. Vervolgens constateerde [benadeelde 3] dat een sieradendoosje in haar slaapkamer leeg was, dat een van de laatjes van een kastje was doorzocht en dat haar kluis met daarin sieraden weg was. [7]
Diezelfde avond om 19:04 uur kreeg de auto met kenteken [kenteken] op de Gooiseweg te Duivendrecht een ANPR-hit onder de noemers katvanger en mobiel banditisme. De afstand van de [adres] naar de plaats van de ANPR-hit op de Gooiseweg is volgens gegevens van Google Maps in 15 minuten af te leggen. [8]
De motoragent [verbalisant 1] heeft de bestuurder van deze auto een volgteken gegeven, waaraan aanvankelijk gevolg leek te worden gegeven. Toen de motoragent op de afrit vanaf de Gooiseweg reed, zag hij dat de auto op het allerlaatste moment vanaf de uitvoegstrook plotseling de hoofdrijbaan van de Gooiseweg weer opreed en dat op hetzelfde moment een portier aan de rechterzijde werd geopend. Ook zag hij dat de snelheid van de auto nog ongeveer 50 à 60 km/u was. Via de portofoon heeft [verbalisant 1] doorgegeven dat de auto zich aan de controle onttrok. Na weer te zijn ingevoegd op de Gooiseweg heeft [verbalisant 1], toen hij de auto weer in zicht had, deze met optische en geluidsignalen en met ingeschakeld stoptransparant gevolgd. De auto reed eerst ongeveer 100 km/u en vervolgens ongeveer 90 km/u. Via de portofoon hoorde [verbalisant 1] dat zijn collega, politiemotorrijder [benadeelde 1], een aanrijding met het vermoedelijk uit de auto gegooide voorwerp niet kon voorkomen en dat hij daardoor bijna ten val was gekomen. Later vernam [verbalisant 1] dat op de plaats waar de auto zich aan de controle onttrok, op de rijbaan van de Gooiseweg een kluis was aangetroffen. Bij het passeren van de afrit Weesp zag [verbalisant 1] dat de bestuurster van de auto met haar arm gebaren maakte om hem duidelijk te maken dat hij moest inhalen. Naar zijn zeggen uit tactische overwegingen, is [verbalisant 1] achter de auto blijven rijden. Nadat de auto op de Diemerpolderweg tot stilstand kwam en de bestuurster door hem uit het voertuig was gehaald, hoorde hij haar meteen schreeuwen: “Ze gaat dood! Ze is ernstig ziek!”. [verbalisant 1] zag dat de bestuurster, [naam 1], wees naar de vrouw die rechts voorin de auto zat, [naam 3], en hoorde deze vrouw hard schreeuwen, kennelijk met de bedoeling duidelijk te maken dat ze pijn had. [verbalisant 1] hoorde dat de bestuurster vervolgens zei: “We waren op weg naar het ziekenhuis! Mijn tante gaat dood!”. Rechts achterin de auto zat [naam 4], midden achterin [naam 2] en links achterin de verdachte. De bestuurster zei vervolgens: “Ze is ziek! Er moet snel een ambulance komen!”. Het ambulancepersoneel dat ongeveer 10 minuten later ter plaatse kwam, concludeerde dat er hooguit sprake was van hyperventilatie en dat [naam 3] zich aanstelde en niet naar een ziekenhuis vervoerd hoefde te worden. Omstreeks 19:30 uur heeft [verbalisant 1] de sleutels uit het contactslot van de auto gehaald. [9]
Terwijl [verbalisant 1] in gesprek was met de bestuurster zag politieambtenaar [verbalisant 2] dat twee vrouwen op de achterbank van de auto meermalen een jas aantrokken en deze vervolgens ook weer uittrokken en dat de vrouw die rechts achterin zat constant in haar tas zat. [verbalisant 2] zag in en naast een put op ongeveer 30 tot 50 centimeter van het rechter achterportier sieraden. [10] Een deel van de in de put/naast de auto aangetroffen sieraden is door [benadeelde 3] herkend als van haar afkomstig. Dat geldt ook voor een op of voor de bijrijdersstoel rechts voorin de auto aangetroffen ring met goudaccenten en voor de sieradenkistjes met sieraden in de kluis die zijn inbeslaggenomen. Van haar kluis heeft [benadeelde 3] afstand gedaan, omdat deze niet meer te gebruiken was. [11]
De kluis woog 54,1 kg en bleek door een politieambtenaar, die dat heeft geprobeerd, niet zonder hulp van een tweede persoon op te tillen en te verplaatsen. [12]
Verbalisant [benadeelde 1], op dat moment op een politiemotor werkzaam bij de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, vernam op 28 oktober 2016 omstreeks 19:04 uur van voormelde ANPR-hit. Kort daarop hoorde hij dat het voertuig niet voldeed aan de aanwijzingen van een motoragent en de Gooiseweg weer opreed en er vandoor ging. [benadeelde 1] reed op de Gooiseweg met zwaailicht en sirene op rijstrook één (de linker rijbaan). Ter hoogte van de afrit waar [verbalisant 1] een portier had zien open gaan nadat het voertuig niet voldeed aan zijn aanwijzingen, zag [benadeelde 1] plotseling in het midden van de linker rijbaan een grijs vierkant voorwerp, naar later bleek een kluis, liggen. Hij kon deze kluis niet meer ontwijken en is er met een snelheid van meer dan 100 km/u [13] tegenaan gereden. [14] Toen hij de kluis raakte, voelde hij een harde klap ter hoogte van zijn rechtervoet. Hij voelde dat zijn motor uit balans raakte, schrok hier enorm van en moest – als zeer ervaren motorrijder – heel erg zijn best doen om de motor overeind te houden. [benadeelde 1] kon net voorkomen dat hij ten val kwam. Toen [benadeelde 1] zijn rechtervoet terug wilde zetten op de voetsteun bleek deze verdwenen. Door de aanrijding met de kluis van ongeveer 50cmx30cmx30cm waren de rechter voorzijde en zijkant van de motor beschadigd: afdekkleppen en kappen waren verdwenen, bevestigingsbeugels en valbeugels waren verbogen of verdwenen en van het motorblok was een stuk weggeslagen en andere delen waren krom. Verschillende vloeistoffen liepen uit de motor. [benadeelde 1] schatte het tijdsbestek tussen het waarnemen door [verbalisant 1] van het openen van een rechter portier van de auto en de botsing met de kluis op ongeveer 30 seconden. [15]
Toen [benadeelde 1] later ter plaatse terugkwam zag hij dat er een voertuig op de linker rijbaan stilstond. Dit was de personenauto van [benadeelde 2]. [benadeelde 2] verklaarde aan [benadeelde 1] dat hij op de linker rijbaan van de Gooiseweg reed en ineens iets voor zich zag op de rijbaan wat hij niet meer kon ontwijken en dat hij heeft geraakt met de rechter voorzijde van zijn auto. [16] Op ongeveer twee meter van een enorme barst in een glazen geluidswand op de Gooiseweg werd een kluis met deuken gevonden. In het wegdek werden gaten geconstateerd waarvan werd vermoed dat zij zijn ontstaan door de impact van de kluis. [17] [benadeelde 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat een auto voor hem remde en plotseling van de linker- naar de rechter rijbaan wisselde, dat hij vervolgens op zijn rijbaan, de linker rijbaan, een vierkant voorwerp zag liggen, waarop hij heel hard heeft geremd en op het voorwerp is geklapt, dat later een kluis bleek te zijn. [benadeelde 2] zag dat de kluis richting de rechter rijbaan/vangrail verschoof door de impact van de aanrijding en dat de geluidswand daardoor vermoedelijk kapot is gegaan. De auto van [benadeelde 2] was door de aanrijding aan de voorzijde helemaal kapot. [18]
Namens de gemeente Amsterdam is aangifte gedaan van vernieling van de geluidswand en van schade aan het wegdek, te weten twintig gaten in het asfalt. [19]
Het proces-verbaal van verkeersongevalsanalyse (VOA) houdt onder meer in dat op de Gooiseweg, waar het ongeval plaatsvond, de toegestane maximumsnelheid 70 km/u bedroeg, dat de zonsondergang die dag om 18:18 uur was, zodat de lichtgesteldheid ‘nacht’ was ten tijde van het ongeval omstreeks 19:00 uur. Over een afstand van 77 meter zijn diepe beschadigingen in het wegdek aangetroffen, die veroorzaakt moeten zijn door een zwaar voorwerp met scherpe randen en/of punten. Het eerste recente schadespoor in het wegdek bevond zich aan de rechter zijde van de rechter rijstrook. Aan het einde van de schadesporen bevond zich een verbrijzelde ruit in de geluidswal. Mede op grond van geconstateerde recente schade aan de dorpel en de binnenbekleding van het rechter achterportier van de auto met kenteken [kenteken] en het aantreffen in de dorpel van een steentje dat overeenkwam met de steentjes in het wegdek van de Gooiseweg, acht de opsteller van de VOA het zéér waarschijnlijk dat de aangetroffen kluis uit het rijdende voertuig is gegooid en daarbij deze schade heeft veroorzaakt en bij het raken van het wegdek het steentje naar binnen heeft doen spatten. [20]
Verklaringen verdachte en medeverdachten
Over de feitelijke toedracht hebben de medeverdachten niet of nauwelijks verklaard. Zij hebben zich allen vooral of geheel beroepen op hun zwijgrecht. Ook de verdachte heeft zich aanvankelijk telkens beroepen op haar zwijgrecht. Zij heeft eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van haar zaak in hoger beroep op 16 maart 2021 – de zesde terechtzitting in hoger beroep – een verklaring afgelegd. Die verklaring houdt kort gezegd het volgende in.
Op 28 oktober 2016 heeft de verdachte in Amsterdam autopech gekregen en is met haar auto langs de kant van de weg gaan staan. Zij heeft vervolgens medeverdachte [naam 1] gebeld met het verzoek om haar te komen ophalen. Het duurde enige tijd voordat deze medeverdachte arriveerde, aangezien zij vanuit Rotterdam moest komen. De verdachte heeft toen flinke hoeveelheden wodka tot zich genomen, terwijl zij in haar auto wachtte op de medeverdachte (en had daarbij plaats genomen op de passagiersstoel, omdat zij niet met alcohol achter het stuur wilde zitten). De verdachte is vervolgens in een zodanige staat van dronkenschap terechtgekomen dat zij nog wél heeft gemerkt dat zij door de medeverdachte werd opgehaald, en dat drie andere vrouwen waarmee zij later werd aangehouden zich ook in de auto van de medeverdachte bevonden, maar níet wat zich verder heeft afgespeeld. Vanaf het moment dat zij – haar eigen auto achterlatend – in de auto van de medeverdachte werd gezet, is zij in een diepe slaap beland, waaruit zij pas ontwaakte op het moment dat zij rijdend in die auto werden achtervolgd door de politie. De verdachte heeft enkel bemerkt dat het portier aan de rechterzijde van de auto werd geopend en iets naar buiten werd gegooid. Haar eigen auto is later door haar vader opgehaald.
Het hof vindt de door de verdachte gepresenteerde lezing niet geloofwaardig en overweegt daartoe dat:
• aan de geloofwaardigheid van die lezing reeds afbreuk wordt gedaan door het moment waarop die te berde is gebracht, namelijk op de allerlaatste terechtzitting van een feitenrechter in haar strafzaak, zodat (a) voor de verdachte royale gelegenheid heeft bestaan die lezing af te stemmen op de inhoud van het dossier en (b) er hoegenaamd geen gelegenheid meer bestaat deze te verifiëren;
• de lezing op geen enkele wijze door of namens de verdachte is onderbouwd (bijvoorbeeld met een schriftelijke verklaring van haar vader);
• de lezing in geen van de verklaringen van de medeverdachten enige weerklank vindt;
• de betrokken politieambtenaren geen enkel gewag hebben gemaakt van een kennelijke staat van dronkenschap van de verdachte ten tijde van of na haar aanhouding;
• de verdachte tegenover de politie op 29 oktober 2016 heeft verklaard niet meer te drinken en vier jaar geleden voor het laatst alcohol te hebben gebruikt.
Verdere beoordeling door het hof
Voorop wordt gesteld dat voor het bewijs van medeplegen is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte van nauw en bewust heeft samengewerkt met (een) mededader(s). De kwalificatie medeplegen is voorts slechts gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij kan de mate waarin concrete omstandigheden van het geval kunnen worden vastgesteld van belang zijn, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. Ingeval (i) met betrekking tot de toedracht van een strafbaar feit wel kan worden vastgesteld dat deze door “verenigde personen” is begaan, maar niet direct kan worden vastgesteld door wie precies en (ii) de verdachte zelf kort nadat dat feit is begaan wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid daarbij duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden redengevend zijn voor een gang van zaken waarin overeenkomstig een tevoren gemaakt gezamenlijk plan door vijf personen tezamen en in vereniging uitvoering is gegeven aan de diefstal van sieraden en een kluis met sieraden van [benadeelde 3] door middel van een babbeltruc. Onderdeel van dat gezamenlijk uitgevoerde plan vormde het door twee vrouwen – gelet op de gememoreerde overeenkomsten in signalementen staat voldoende vast dat het hier [naam 1] en [naam 2] betrof – afleiden van [benadeelde 3] met meegebrachte cake en het haar in de woonkamer en vervolgens in de keuken houden, zodat (gelet op het gewicht van de kluis) ten minste twee andere personen de sieraden in de slaapkamer konden wegnemen en de kluis uit de woonkamer konden wegdragen, waarbij een vijfde persoon als begeleider van de verplaatsing zal zijn opgetreden door deuren van de woning en van de auto open te houden en/of als uitkijk op te treden. Mede gelet op het tijdsverloop tussen de diefstal (omstreeks 18.45 uur) en het moment waarop de verdachte en haar medeverdachten zich hebben ontdaan van de kluis (kort na 19.04 uur) en korte tijd later zijn aangetroffen in het bezit van een deel van de buit, ziet het hof geen aanleiding te veronderstellen dat de diefstal door anderen dan de verdachte en de medeverdachten is gepleegd. Nu door de verdachte geen aannemelijke, de voormelde redengevendheid ontzenuwende verklaring is afgelegd, acht het hof bewezen dat zij zich bewust en nauw samenwerkend – en aldus tezamen en in vereniging – met de medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, zoals hierna bewezen verklaard.
Verder is het hof van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden ervoor redengevend zijn dat op het moment waarop de auto waarin de verdachten zich bevonden de motoragent [verbalisant 1] moest volgen, door de verdachten is overgegaan tot en uitvoering is gegeven aan een gezamenlijke inspanning om zich zoveel mogelijk te ontdoen van de buit. Met het oog daarop hebben de verdachten blijkens hun kennelijk onderling gecoördineerde (want nauw op elkaar aansluitende en samenhangende) gedragingen bewust nauw samengewerkt. De bestuurster van de auto heeft het voertuig aan de controle onttrokken, terwijl nagenoeg op hetzelfde moment door de personen op de achterbank de – niet door één persoon te hanteren – kluis uit de auto is geduwd, terwijl na het tot stilstand brengen van de auto door de bestuurster en haar bijrijdster is geveinsd dat sprake was van een medische noodsituatie, waarmee zij kennelijk, evenals de andere, zich aan- en uitkledende vrouwen achterin de auto, beoogden de aandacht af te leiden van het verder lozen van de buit via het rechter achterportier in een daarnaast gelegen put. Nu door de verdachte ook hieromtrent geen aannemelijke, de voormelde redengevendheid ontzenuwende verklaring is afgelegd, acht het hof bewezen dat zij zich bewust en nauw samenwerkend – en aldus tezamen en in vereniging – met de medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan het uit een met aanmerkelijke snelheid rijdende auto op een 70 km/u-weg duwen van een ruim 50 kg zware kluis, met een omvang van ongeveer vijftig bij dertig bij dertig centimeter. De verdachten deden dit terwijl het nagenoeg donker was en het evident was dat het om een tamelijk druk bereden weg ging, gezien het tijdstip en de stedelijke ligging.
Naar het oordeel van het hof is volstrekt voorzienbaar dat de onder deze omstandigheden op de weg geduwde kluis terecht zal kunnen komen op een plaats op de rijbaan waar deze het gevaar van een botsing in het leven roept met achteropkomend verkeer, zoals motorrijders en automobilisten. Dat een motorrijder vervolgens bij een botsing met de ruim 50 kg zware kluis met een snelheid van (meer dan)
70 km/u zal verongelukken en een automobilist die met de kluis in botsing komt minst genomen zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, is een (in die omstandigheden) reële en waarschijnlijke mogelijkheid. Anders dan de raadsman is het hof dus van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op een dergelijke catastrofale afloop bestond. Nog groter was de kans op schade aan voertuigen, weg en wegmeubilair. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte de voormelde aanmerkelijke kans op de dood en op zwaar lichamelijk letsel, evenals de kans op de genoemde schade, bewust heeft aanvaard, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de (collectieve) gedragingen van haar en haar medeverdachten en nu een (plausibele) verklaring van de verdachte die in een andere richting wijst, ontbreekt. Dat brengt mee dat ook het onder 1 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard als na te melden.
De stelling van de verdediging dat het klaarblijkelijk de bedoeling was de kluis aan de rechterkant van de weg te dumpen en niet op te werpen als blokkade of obstakel, doet aan het vorenstaande niet af. Het gebleken handelen was – met name gelet op het feit dat de zware kluis uit een met aanzienlijke snelheid rijdende auto is geduwd – met het oog op dat doel zó inadequaat en liet zozeer de mogelijkheid van een ander verloop open, dat deze stelling geen afbreuk kan doen aan de vastgestelde bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op onder meer de dood en zwaar lichamelijk letsel van andere weggebruikers.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden in alle onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.zij op 28 oktober 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [benadeelde 1] van het leven te beroven en [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met haar mededaders vanuit een rijdende personenauto een kluis op de openbare weg, Gooiseweg, heeft gegooid, ten gevolge waarvan [benadeelde 1] met een motor en [benadeelde 2] met een personenauto tegen die kluis zijn aangeredenen

zij op 28 oktober 2016 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een motor, toebehorende aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, en een personenauto, toebehorende aan [benadeelde 2], en een (geluids)scherm en wegdek, toebehorende aan de gemeente Amsterdam, heeft beschadigd;

2.zij op 28 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen sieraden toebehorende aan [benadeelde 3]

en
zij op 28 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen een kluis (inhoudende sieraden), toebehorende aan [benadeelde 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de voetnoten zijn opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag
en
medeplegen van poging tot zware mishandeling
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van telkens diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde – kort gezegd: medeplegen van poging tot zware mishandeling, medeplegen van vernieling en medeplegen van opzetheling – veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte – voor kort gezegd – medeplegen van poging tot doodslag, medeplegen van vernieling en diefstal in vereniging met braak zal worden veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, met aftrek van de al in detentie doorgebrachte tijd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en haar mededaders hebben op doortrapte wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat een destijds 88-jarige vrouw in werknemers van de thuiszorg heeft gesteld en moet kunnen stellen. In haar eigen woning hebben zij haar, nauw samenwerkend volgens een vals plan, bestolen van haar sieraden. Sieraden vertegenwoordigen in het algemeen niet alleen een al dan niet aanmerkelijke waarde in het economisch verkeer, belangrijker voor de eigenaar is veelal de emotionele waarde die zij voor hem of haar hebben; de verkrijging is vaak verbonden met bijzondere momenten in het leven van de eigenaar. Ook tegen die achtergrond is het – hoewel dit aan de strafwaardigheid niet veel toe of af doet – treurig vast te stellen hoe de verdachte en haar mededaders zich op respectloze wijze hebben proberen te ontdoen van de gestolen sieraden, deels door deze in een put te gooien naast de auto waarin zij aan de kant van de weg waren gezet. Dat geeft blijk van de extreme mate waarin de verdachte en haar mededaders uitsluitend oog hebben gehad voor hun eigen belangen: eerst hun eigen belang bij het gemakkelijk verkrijgen van financieel gewin, en vervolgens het voorkomen van ontdekking van hun misdrijf en de buit daarvan. Van dat laatste is de manier waarop zij zich hebben ontdaan van de kluis een even treffend als schokkend voorbeeld. Door deze meer dan 50 kg zware kluis op een weg waar 70 km/u gereden mocht worden uit de auto te duwen, hebben zij een levensgevaarlijke situatie in het leven geroepen. Zij hebben door dit handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een motorrijder die met de kluis in botsing zou komen het leven zou verliezen en dat automobilisten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Verder heeft dit handelen enorme schade aangericht aan voertuigen en wegmeubilair.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 maart 2021 is de verdachte eerder ter zake van (onder andere) medeplegen van poging tot diefstal en medeplegen van poging tot oplichting onherroepelijk veroordeeld tot een fikse vrijheidsstraf, hetgeen in haar nadeel weegt.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 30 maanden op zijn plaats.
Met de verdediging stelt het hof echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is door de officier van justitie op 14 februari 2017 ingesteld en namens de verdachte op 20 februari 2017, terwijl het hof eerst heden – vier jaren later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien die passend geachte straf met drie maanden te bekorten.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich ter zake van het onder 1 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en strekt louter tot vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.500,00 moet worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich, vanwege de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient de worden verklaard. Die uitkomst is in zijn optiek ook op zijn plaats indien er een veroordeling zou volgen, vanwege een gebrek aan onderbouwing.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag op de benadeelde partij. Mitsdien heeft zij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is zij (met haar mededaders hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat de benadeelde partij gemotiveerd heeft gesteld dat hij ten gevolge van dat handelen, naar het hof begrijpt, letsel heeft opgelopen, waardoor hij zich met pijnklachten aan hoofd, nek, schouders en polsen geconfronteerd heeft gezien, voor welke klachten hij zich onder fysiotherapeutische behandeling heeft moeten stellen. De enkele opmerking van de raadsman dat de immateriële schade ‘op geen enkele wijze wordt onderbouwd, behoudens een kort briefje van een bedrijfsmaatschappelijk werker’ kan niet als een gemotiveerde betwisting van de gedetailleerde stellingen van de benadeelde partij worden gezien.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone civielrechtelijke regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar billijkheid schatten op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de aard van de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en de wijze waarop dat is geschied,
- de lichamelijke klachten die de benadeelde partij hierdoor heeft ervaren, die ook gepaard gingen met woede- en paniekaanvallen, herbelevingen en slaapproblemen,
- de repercussies die deze klachten op het dagelijks leven van de benadeelde partij hebben gehad, waaronder dat hij geruime tijd arbeidsongeschikt is geraakt, en
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De vordering, die het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal daarom tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
De immateriële schade die thans voor vergoeding in aanmerking wordt gebracht betreft de schade zoals die ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 januari 2017 bekend was. Voor het overige vergt de beoordeling van de vordering nadere bewijslevering, hetgeen in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat de behandeling van de zaak daarvoor zou moeten worden aangehouden. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het onder 1 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.199,67, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een bedrag van € 4.599,67 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 600,00 als vergoeding voor immateriële schade. Voorts heeft de benadeelde partij gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot vergoeding van door hem gemaakte kosten voor het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg, groot € 66,48. Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering tot een bedrag van € 5.266,15 toegewezen, waarbij de laatstgenoemde kosten als materiële schade voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 5.199,67 moet worden toegewezen, onder veroordeling van de verdachte in de proceskosten, groot € 66,48, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich, vanwege de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient de worden verklaard. Indien er een veroordeling zou volgen is die uitkomst in zijn optiek met betrekking tot de opgevoerde immateriële schade evenzeer op zijn plaats (vanwege een gebrek aan onderbouwing), maar refereert hij zich met betrekking tot de materiële schade aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling op de benadeelde partij. Mitsdien heeft zij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is zij (met haar mededaders hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks tot een bedrag van € 4.599,67 materiële schade heeft geleden. De onderbouwde stellingen van de benadeelde partij zijn van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Voor vergoeding van de opgevoerde immateriële kan een wettelijke grondslag worden gevonden. Het hof is namelijk van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending, zoals deze sprekend naar voren komen uit de bewijsvoering en de strafmotivering, in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. Voor die voor de hand liggende gevolgen is exemplarisch dat de benadeelde partij ettelijke maanden met serieuze slaap, concentratie- en spanningsproblemen is komen te kampen. De enkele opmerking van de raadsman dat de immateriële schade niet is onderbouwd, kan niet als een gemotiveerde betwisting van de gedetailleerde stellingen van de benadeelde partij worden gezien.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 600,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de aard en de ernst van de normschending en het grote gevaar op grove aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij dat door de verdachte en haar mededaders in het leven is geroepen,
- de psychische klachten waarmee de benadeelde partij als gevolg hiervan geconfronteerd heeft gezien,
- de repercussies die deze klachten op het dagelijks leven van de benadeelde partij hebben gehad,
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het tot compensatie van immateriële schade strekkende deel van de vordering, dat het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dan ook geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Resumerend zal het hof de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.199,67, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De opgevoerde kosten voor het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg van € 66,48 kunnen niet worden aangemerkt als schade in de zin van artikel 51f, eerste lid, Sv, maar wel als proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:905). Uit de mededelingen van gemachtigde van de benadeelde partij op de terechtzitting in eerste aanleg maakt het hof op dat de benadeelde partij die kosten (al dan niet: mede) als proceskosten vergoed wenst te zien. Het hof zal de verdachte dan ook veroordelen in die proceskosten, die van zijn zijde niet gemotiveerd zijn betwist.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg ter zake van het onder 2 tenlastegelegde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.329,25, te vermeerderen met wettelijke rente, en strekt tot vergoeding van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich, vanwege de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient de worden verklaard. Indien er een veroordeling zou volgen, acht hij toewijzing van de vordering op zijn plaats.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde. Mitsdien heeft zij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is zij (met haar mededaders hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks tot een bedrag van € 1.329,25 materiële schade heeft geleden. De onderbouwde stellingen van de benadeelde partij zijn van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd betwist. De vordering, die het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 56, 57, 63, 287, 302, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een telefoon van het merk Nokia (goednummer: 5278646).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 oktober 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.199,67 (vijfduizend honderdnegenennegentig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 4.599,67 (vierduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 66,48 (zesenzestig euro en achtenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.199,67 (vijfduizend honderdnegenennegentig euro en zevenenzestig cent) bestaande uit € 4.599,67 (vierduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en zevenenzestig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
28 oktober 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2, 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.329,25 (duizend driehonderdnegenentwintig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.329,25 (duizend driehonderdnegenentwintig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.D. van Heffen en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 maart 2021.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. G 204.
2.Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. C1 001 - C1 003.
3.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. B 001 - B 003. Uit dat proces-verbaal blijkt ook dat [naam 4], [naam 3] en de verdachte, die tegelijkertijd met [naam 1] en [naam 2] zijn aangehouden, zijn geboren in respectievelijk 1964, 1968 en 1975.
4.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. E 1.1 035, en de waarneming van het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2021, te weten dat op een van [naam 1] na haar aanhouding gemaakte (en op doorgenummerde p. E 1.1 036 afgedrukte) foto is te zien dat zij zwarte laarzen tot (net onder) haar knie draagt.
5.Proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde p. E 1.5 039.
6.Proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde p. E 1.4 006 - E 1.4 015.
7.Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. C1 001 - C1 003.
8.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. G 204, met bijlage p. G 207.
9.Proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. B 001 - B 003.
10.Proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. B 007 - B 008 en proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. G 107 - G 108.
11.Proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, met bijlage, doorgenummerde p. G 103 - G 105; proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. G 106 en proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde p. G 45.
12.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren, doorgenummerde p. G 180.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1], in de wettelijke vorm opgemaakt door de raadsheer-commissaris belast met behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam, p. 4.
14.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. B 005 - B 006.
15.Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. C 001 - C 003.
16.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. B 005 - B 006.
17.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. B 022.
18.Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. C 004 - C 005.
19.Proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, met bijlagen, doorgenummerde p. C 06 - C 12.
20.Proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde p. G 50 - G 73, in het bijzonder p. G 54, G 57, G 66 en G 72.