In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met een scherp voorwerp, gepleegd op 19 juni 2020 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het bedreigen van een slachtoffer met een mes of een ander scherp voorwerp. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, stellende dat er geen sprake was van een bedreiging in strafrechtelijke zin, omdat de vereiste redelijke vrees niet kon worden vastgesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk een bedreiging heeft geuit, wat blijkt uit getuigenverklaringen en de aangifte van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een scherp voorwerp dreigend op het slachtoffer is afgelopen, wat bij het slachtoffer redelijke vrees heeft doen ontstaan voor zijn leven.
Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De verdediging heeft niet kunnen aantonen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat het hof heeft meegewogen in de strafoplegging. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een gedwongen opname voor psychische problemen, heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke. De verdachte moet zich gedurende twee jaren aan de voorwaarden houden, anders kan de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer worden gelegd.