ECLI:NL:GHAMS:2021:90

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
23-001643-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een scherp voorwerp en beroep op noodweer verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met een scherp voorwerp, gepleegd op 19 juni 2020 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het bedreigen van een slachtoffer met een mes of een ander scherp voorwerp. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, stellende dat er geen sprake was van een bedreiging in strafrechtelijke zin, omdat de vereiste redelijke vrees niet kon worden vastgesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk een bedreiging heeft geuit, wat blijkt uit getuigenverklaringen en de aangifte van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een scherp voorwerp dreigend op het slachtoffer is afgelopen, wat bij het slachtoffer redelijke vrees heeft doen ontstaan voor zijn leven.

Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De verdediging heeft niet kunnen aantonen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat het hof heeft meegewogen in de strafoplegging. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een gedwongen opname voor psychische problemen, heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke. De verdachte moet zich gedurende twee jaren aan de voorwaarden houden, anders kan de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer worden gelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001643-20
datum uitspraak: 20 januari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-160881-20 en 13-048660-20 (TUL), 13-297790-19 (TUL) en 13-298267-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 januari 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (scheer)mes, althans een scherp voorwerp voor te houden en/of met voornoemd voorwerp een zwaaiende beweginging richting het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te maken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat van een bedreiging in de strafrechtelijke zin geen sprake was omdat de voor bewezenverklaring vereiste redelijke vrees niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld. Volgens de raadsvrouw blijkt niet dat de verdachte met het scheermesje in de richting van [slachtoffer] is gelopen of dreigende woorden heeft geuit.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en het slachtoffer ruzie stonden te maken voor de ingang van zorginstelling [zorginstelling]. De verdachte heeft op enig moment een voorwerp van ongeveer 10 centimeter ter hand genomen. Ter plaatse is een snijblad aangetroffen. Uit de aangifte en de getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte een als mes aangeduid voorwerp in de richting van het slachtoffer heeft gehouden, dreigend op het slachtoffer is afgelopen, dan wel zwaaiende bewegingen met dat voorwerp heeft gemaakt. Daarmee is naar het oordeel van het hof de bedreiging van dien aard geweest en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij het slachtoffer in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte hem zou neersteken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juni 2020 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een scherp voorwerp voor te houden en met voornoemd voorwerp een zwaaiende beweging richting voornoemde [slachtoffer] te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. Volgens de verdachte was het [slachtoffer] die hem bedreigde met sleutels en een afgebroken flesje, waardoor verdediging noodzakelijk was.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Enkel de verdachte heeft verklaard dat de aangever een kapot flesje of een sleutelbos ter hand heeft genomen. Daarvan is niets te zien op de camerabeelden, hoewel de aangever wel in beeld was. Evenmin hebben de getuigen hierover iets verklaard. Het hof is aldus van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging geboden was. Nu niet aannemelijk is dat de verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden, faalt het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is meer dan de helft van zijn leven dakloos, verslaafd en hij lijdt aan psychische problematiek. Inmiddels is, zoals blijkt uit een e-mailbericht van een verpleegkundige bij [verblijf] van 28 december 2020 -sprake van een gedwongen opname op basis van een zorgmachtiging. De verdachte wordt behandeld voor de psychische problematiek, is abstinent van verdovende middelen en staat op een wachtlijst voor een operatie aan zijn ogen. Er wordt gekeken of na de gedwongen opname begeleid wonen mogelijk is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit traject van stabilisatie en voorbereiding op begeleid wonen verstoren. Gelet op de gedwongen opname heeft de raadsvrouw verzocht de vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel de proeftijd te verlengen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer op straat, voor de toegang tot een zorginstelling, bedreigd met een mes. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 december 2020 is hij eerder voor bedreiging onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat in beginsel een aanzienlijke vrijheidsstraf passend en geboden is. Het hof houdt er echter in overwegende mate rekening mee dat de verdachte op basis van een zorgmachtiging gedwongen is opgenomen en dat er wordt gewerkt aan een vorm van begeleiding die ook moet voorkomen dat de verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten zal schuldig maken. Om te voorkomen dat positieve ontwikkelingen teniet worden gedaan en gelet op de stukken in het dossier met betrekking tot de psychische achtergrond van de verdachte is het raadzaam het nu op gang gebrachte traject niet te onderbreken.
Gelet hierop acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Het hof zal volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf moet voor de verdachte niet alleen als stok achter de deur dienen om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, maar vooral als stimulans om de ingeslagen positieve weg voort te zetten.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vorderingen tenuitvoerlegging

13-048660-20
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen met aftrek overeenkomstig Artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
13-297790-19
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
13-298267-19
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen.
Het hof zal, gelet op het hiervoor ten aanzien van de strafoplegging overwogene, de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 juni 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2020, parketnummer 13-048660-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen met aftrek overeenkomstig Artikel 27 Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 juni 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2020, parketnummer 13-297790-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 20 juni 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2020, parketnummer 13-298267-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. N.A. Schimmel en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2021.
=========================================================================
[…]