ECLI:NL:GHAMS:2021:898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
23-001139-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bezit van harddrugs met de intentie tot verkoop

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor het aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, amfetamine en MDMA, met een totaal netto gewicht van meer dan een kilo. Het hof heeft vastgesteld dat de drugs bestemd waren voor verdere verkoop en verspreiding, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij vrijgesproken dient te worden, omdat er geen vingerafdrukken van hem op de aangetroffen drugs waren gevonden en de getuigenverklaring van een buurvrouw niet betrouwbaar zou zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte op het moment van de vondst de enige bewoner van de woning was en dat de aangetroffen drugs aan hem konden worden toegeschreven. De verdediging heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht, waaronder een recent motorongeluk, maar het hof heeft geoordeeld dat deze omstandigheden niet voldoende waren om een lagere straf op te leggen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing omtrent de strafbaarheid van het bewezen verklaarde, die het hof opnieuw heeft vastgesteld. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van harddrugs en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001139-20
datum uitspraak: 30 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654053-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behalve voor zover daarin is nagelaten een beslissing omtrent de strafbaarheid van het bewezen verklaarde te nemen – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof
  • i) de bewijsvoering vervangt door onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat en
  • ii) de motivering van de opgelegde straf op na te melden wijze aanvult.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat er op de aangetroffen drugs en overige voorwerpen geen vingerafdrukken van de verdachte zijn gevonden. Daarnaast dient de verklaring van [getuige], die de verdachte heeft herkend als haar vorige buurman, niet zonder meer als betrouwbaar te worden bestempeld, aangezien er geruime tijd is verstreken tussen het aantreffen van de drugs en het moment waarop zij haar verklaring heeft afgelegd. Bovendien heeft getuige [getuige] naar eigen zeggen bij de politie eerder nog melding gemaakt van een ander incident dat zou hebben plaatsgevonden op het adres waar de drugs zijn aangetroffen, terwijl de politie daarvan niets heeft teruggevonden in de systemen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 6 maart 2018 zijn er door de politie in een woning aan de [adres 2] diverse soorten harddrugs en daaraan te relateren voorwerpen, waaronder grip- en sluitzakjes, aangetroffen, deels open en bloot en op verschillende plekken in dat huis, waaronder op het bed. De woning was op dat moment ingericht voor bewoning door één persoon. Dames- of kinderkleding werd er niet aangetroffen. De verdachte stond op die datum ingeschreven op dat adres. Tegenover de
rechter-commissaris heeft hij op 5 juli 2019 verklaard dat hij ‘uit zijn laatste huis op de [adres 2]’ is gezet. In de woning is een op 10 december 2017 gedagtekende factuur van een webwinkel gevonden van een aankoop van grip- en sluitzakjes. Van algemene bekendheid is dat grip- en sluitzakjes dikwijls worden gebruikt om drugs in te verpakken. Ook een deel van de in de woning gevonden drugs was op die manier verpakt. De factuur was op naam gesteld van ‘[verdachte]’; de verdachte heet [verdachte]. Tot slot heeft [getuige], woonachtig op de [adres 3], de verdachte op 25 oktober 2018 – aan de hand van een van hem gemaakte foto – herkend als ‘haar vorige buurman’, die daar tot [in] maart 2018 heeft gewoond.
Bij die stand van zaken ligt de conclusie voor de hand dat de verdachte op 6 maart 2018 de (enige) bewoner van het huis aan de [adres 2] was en dat de aangetroffen harddrugs van hem waren. De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep geen antwoord willen geven op vragen over voormelde feiten en omstandigheden. Aldus heeft hij geen aanknopingspunten aangereikt die een andere interpretatie van hetgeen is vastgesteld kunnen rechtvaardigen. Daarvoor zijn ook overigens geen solide aanknopingspunten in het dossier te vinden. Daarom komt het hof tot de slotsom dat de conclusie die al voor de hand lag, juist is. Hierin ligt besloten dat het hof in hetgeen is aangevoerd omtrent de verklaring van [getuige] geen aanleiding ziet om aan de tot het bewijs gebezigde inhoud van die verklaring te twijfelen. Dat op de drugs of overige verdachte voorwerpen geen vingerafdrukken van de verdachte zijn aangetroffen kan niet als ontlastend worden gezien. De technische recherche heeft daarop immers slechts fragmenten van vingerafdrukken kunnen vinden die niet voor (vervolg)onderzoek geschikt waren.
Op grond van het vorenstaande acht het hof met de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Aanvulling op de strafmotivering

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat naar voren gebracht dat de verdachte in januari 2020 bij een motorongeluk een verbrijzeld been heeft opgelopen en daarvan sindsdien aan het herstellen is. Ook zullen er nog operaties volgen. De verdachte is op zoek naar een eigen huurwoning, waarvoor bezichtigingen gepland staan. Verzocht is de verdachte een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne, amfetamine en MDMA, met een totaal netto gewicht van (net) meer dan een kilo. Gelet op die hoeveelheid, het aangetroffen verpakkingsmateriaal en de overige parafernalia, kan het niet anders zijn dan dat deze drugs bestemd zijn geweest voor de verdere verkoop en verspreiding. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden bovendien veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien. Met de politierechter is het hof daarom van oordeel dat hier met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft het hof net als de politierechter acht geslagen op de straffen die ter zake van het aanwezig hebben van soortgelijke hoeveelheden van materiaal met harddrugs plegen te worden opgelegd. Die straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij hoeveelheden van 500 tot 1.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden genoemd en bij hoeveelheden van 1.000 tot 1.500 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Tegen die achtergrond kan de door de politierechter opgelegde straf zeker niet als te zwaar worden bestempeld. Anderzijds ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, onvoldoende aanleiding om de verdachte een hogere straf op te leggen, gelet op de tijd die sinds het bewezenverklaarde is verstreken en omdat het hof in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houdt met de straffen die de verdachte na dat feit zijn opgelegd. Hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte naar voren heeft gebracht acht het hof van onvoldoende gewicht om hem een andere of lagere straf op te leggen.
Alles overziend is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde straf passend en geboden is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin is nagelaten een beslissing omtrent de
strafbaarheid van het bewezen verklaarde te nemen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.J.I. de Jong en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 maart 2021.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.