ECLI:NL:GHAMS:2021:89

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
18/00568
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.407. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt, maar de rechtbank had het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van huurkosten, kosten voor materialen en kantoorartikelen, en advocaatkosten. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van belanghebbende als beeldend kunstenaar geen bron van inkomen vormden, en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op de gevraagde aftrekken.

Het Hof heeft in het hoger beroep de ontvankelijkheid van belanghebbende beoordeeld, waarbij het Hof eerder had geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw bekeken, inclusief de bewijsstukken die belanghebbende had ingediend. Het Hof concludeerde dat de advocaatkosten tot een bedrag van € 331 alsnog in aftrek komen, maar dat de huurkosten en kosten voor materialen en kantoorartikelen niet voor aftrek in aanmerking komen, omdat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormden.

De uitspraak van het Hof bevestigt dat de inspecteur de aanslag correct had vastgesteld en dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan met betrekking tot de aftrekbaarheid van de kosten. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.076. De kosten voor het instellen van beroep en hoger beroep worden door de inspecteur vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00568
12 januari 2021
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], woonachtig te [Y] , belanghebbende,
tegen
de uitspraak van 17 augustus 2018 in de zaak met kenmerk HAA 18/790 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 29 september 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.407.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2018 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 augustus 2018 het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft op 3 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Het hoger beroep is bij uitspraak van 6 november 2018 met toepassing van art. 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met art. 8:108 van die wet, niet-ontvankelijk verklaard wegens – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – overschrijding van de hoger beroepstermijn. Belanghebbende is van deze beslissing in verzet gekomen, dat is behandeld ter zitting van het Hof op 2 juli 2019. Bij uitspraak van 11 juli 2019 heeft het Hof het verzet gegrond verklaard en het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond. De inspecteur heeft daarop een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in reactie daarop vervolgens nog een groot aantal aanvullende stukken ingediend, deels op een door hem ingestuurde usb-stick.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Van het verhandelde der zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft belanghebbende nogmaals een aantal stukken aan het Hof gestuurd. Deze ingediende stukken hebben het Hof geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is geboren op 6 februari 1952 en is ongehuwd. Eiser ontplooit in het onderhavige jaar activiteiten als beeldend kunstenaar.
2. In de periode 2008 tot en met 2016 genoot eiser uitsluitend een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam ingevolge de Wet werk en bijstand (bijstandsuitkering). Het verzamelinkomen is over deze jaren als volgt vastgesteld:
2008:
€ 6.709
2013:
€ 11.945
2009:
€ 12.347
2014:
€ 12.015
2010:
€ 12.312
2015:
€ 8.407
2011:
----
2016:
€ 9.760
2012:
€ 12.588
3. Eiser stond in de hierna vermelde perioden in het register van de Kamer van Koophandel met een eenmanszaak als ondernemer ingeschreven.
14 juni 1996 - 26 juni 2003;
24 december 2003 - 19 maart 2009;
1 januari 2010 - 1 januari 2011;
1 januari 2012 - 7 oktober 2013;
Zijn eenmanszaak had als bedrijfsactiviteit het uitgeven van boeken.
4. Voor het onderhavige jaar heeft eiser een bedrag van € 6.072 als verzamelinkomen aangegeven. Volgens de jaaropgave van de Gemeente Amsterdam bedroeg de bruto uitkering voor dit jaar € 8.407 en de loonheffing € 1.826. Verweerder is afgeweken van de aangifte en heeft de aanslag IB/PVV vastgesteld op € 8.407. Ook is een bedrag van € 46 aan belastingrente in rekening gebracht.”
2.2.
Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
2.3.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase rekeningafschriften overgelegd waaruit valt op te maken dat hij op 1 juli 2015 een drietal betalingen heeft gedaan aan [Z] Advocaten. Vervolgens heeft belanghebbende – voor het eerst in hoger beroep – facturen van [Z] Advocaten overgelegd die aan deze betalingen ten grondslag liggen. Het betreft de volgende drie facturen:
  • Voorschot Declaratie 381, inzake [X] /DWI – bezwaar, datum 11 juni 2015, naar een bedrag van € 143;
  • Voorschot Declaratie 382, inzake [X] /DWI – vovo, datum 11 juni 2015, naar een bedrag van € 143;
  • Voorschot Declaratie 383, inzake [X] /DWI – vovo, datum 11 juni 2015, naar een bedrag van € 45.
en daarmee voor in totaal € 339.

3.Geschil in hoger beroep

De inspecteur verdedigt dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat de voor het instellen daarvan geldende termijn is overschreden. Materieel is in geschil of de aanslag IB/PVV 2015 naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of en in hoeverre belanghebbende recht heeft op (1) aftrek van huurkosten en kosten voor materialen en kantoorartikelen en (2) aftrek van advocaatkosten.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen en beslist:
“6. Niet in geschil is dat eiser in het onderhavige jaar actief is als beeldend kunstenaar. Indien deze activiteiten een bron van inkomen vormen kunnen de uitgaven aan huur, materialen en kantoorartikelen waarvan eiser stelt dat die op deze activiteiten betrekking hebben, in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. De rechtbank is het met verweerder eens dat de activiteiten van eiser als beeldend kunstenaar geen bron van inkomen vormen. Van een bron van inkomen voor de inkomstenbelasting is eerst sprake indien aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan. In de eerste plaats moet sprake zijn van deelname aan het economische ruilverkeer. In de tweede plaats moet sprake zijn van het oogmerk voordeel te behalen. In de derde plaats moet dit voordeel redelijkerwijs te verwachten zijn. Uit de vaststaande feiten blijkt echter (zie onder 2) dat eiser vanaf het jaar 2008 tot en met het jaar 2014 alleen een bijstandsuitkering heeft genoten en met de activiteiten als beeldend kunstenaar geen inkomsten heeft verworven. Gelet op deze omstandigheid rust op eiser de last aannemelijk te maken dat redelijkerwijs van die activiteiten desalniettemin - zij het in de toekomst - een meer dan incidenteel voordeel valt te verwachten. Eiser heeft daartoe geen feiten en omstandigheden aangevoerd en heeft aldus niet aan zijn bewijslast voldaan. De hiervoor vermelde uitgaven kunnen daarom niet in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning.
7. Met betrekking tot de advocaatkosten oordeelt de rechtbank als volgt. De artikelen 3.100, eerste lid, slotzin, en artikel 3.108 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voorzien in de aftrekbaarheid van op periodieke uitkeringen en verstrekkingen drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkeringen en verstrekkingen. De bewijslast dat de advocaatkosten ter zake van verwerving, inning en behoud van de bijstandsuitkering zijn gemaakt rust op eiser. Eiser is niet in zijn bewijslast geslaagd. Uit de door hem overgelegde bankafschriften volgt weliswaar dat hij een totaalbedrag van € 474 naar ‘ [Z] Advocaten’ heeft overgemaakt, maar daaruit blijkt niet dat deze uitgaven in verband met de verwerving, inning en behoud van de bijstandsuitkering zijn gemaakt. Ook met betrekking tot dit punt is het gelijk derhalve aan verweerder.
8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid hoger beroep
5.1.
Belanghebbende is door het Hof bij uitspraak van 6 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de hoger beroepstermijn. Zijn verzet tegen deze beslissing is bij uitspraak van 11 juli 2019 door het Hof gegrond verklaard. Het Hof achtte de termijnoverschrijding verschoonbaar omdat (zakelijk weergegeven) de vergissing van de door hem geraadpleegde deskundige in redelijkheid niet aan belanghebbende was toe te rekenen, omdat hij niet behoefde te twijfelen aan de mededeling van deze deskundige over de in acht te nemen termijn.
5.2.
De inspecteur heeft zich in zijn verweerschrift van 28 augustus 2019 (primair) op het standpunt gesteld dat belanghebbende (alsnog) niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn hoger beroep. Hetgeen dienaangaande door de inspecteur naar voren is gebracht geeft het Hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan zoals weergegeven in de uitspraak van 11 juli 2019. Belanghebbende is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Advocaatkosten
5.3.
De inspecteur is (subsidiair) van mening dat belanghebbende – voor het eerst in hoger beroep – alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor € 331 aan advocaatkosten heeft gemaakt tot verwerving, inning en behoud van zijn bijstandsuitkering. Hij concludeert tot vermindering van de aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.076. Ter zitting heeft belanghebbende daarop, desgevraagd, verklaard dat hij afziet van het restant (ad € 143 in verband met het aanvragen van een paspoort) van de eerder geclaimde advocaatkosten. Op dit onderdeel is er derhalve geen geschil meer tussen partijen en zal het Hof de inspecteur volgen in zijn nader ingenomen standpunt.
Huurkosten en kosten voor materialen en kantoorartikelen
5.4.
Deze kosten komen, zo is ook niet in geschil tussen partijen, alleen voor aftrek in aanmerking indien de daarmee samenhangende activiteiten een bron van inkomen vormen. De rechtbank heeft diengaande overwogen zoals hiervóór onder 4 weergegeven (rechtsoverweging 6 van de rechtbank) en geconcludeerd dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het onderhavige jaar een meer dan incidenteel voordeel viel te verwachten zodat geen sprake is van een bron van inkomen. Het hof neemt deze overweging en de conclusie over en maakt deze tot de zijne. De huurkosten en kosten voor materialen en kantoorartikelen komen alsdan niet voor aftrek in aanmerking.
5.5.
Deze conclusie vindt bevestiging in de opmerking van belanghebbende ter zitting, op daartoe gestelde vragen, dat hij in het onderhavige jaar bewust niet streefde naar omzet omdat dat zou leiden tot een overeenkomstige korting op zijn (bijstands)uitkering. Alsdan is er geen sprake van het oogmerk om voordeel te behalen.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende in zoverre doel treft dat, overeenkomstig het nader (subsidiair) ingenomen standpunt van de inspecteur van de in de aangifte opgevoerde kosten de advocaatkosten tot een bedrag van € 331 alsnog in aftrek komen. Beslist dient te worden als hieronder vermeld.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Het hoger beroep is weliswaar gegrond maar het had – zoals de inspecteur terecht heeft aangevoerd – op de weg van belanghebbende gelegen de facturen die daartoe hebben geleid eerder over te leggen. Het leidt redelijkerwijs geen twijfel dat de inspecteur dan in zoverre aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet was gekomen.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.076;
  • gelast de inspecteur het voor het instellen van beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 126 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, F.J.P.M. Haas en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. Heijligers als griffier. Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak getekend door de oudste bijzitter. De beslissing is op 12 januari 2021 openbaar uitgesproken en wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.