ECLI:NL:GHAMS:2021:883

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
23-001687-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met zware mishandeling en beschadiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Portugal in 1983, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en beschadiging van een steekkar. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 6 juni 2017, waarbij de verdachte met zijn bestelbus op de aangever afreed en hem bedreigde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bestuurder van de bestelbus was en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging en de beschadiging van de steekkar. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De verdachte is wel veroordeeld voor de subsidiaire tenlastelegging van bedreiging met zware mishandeling en voor het opzettelijk beschadigen van de steekkar. De opgelegde straf bestaat uit een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001687-20
datum uitspraak: 29 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-215507-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 maart 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 6 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- het stuur van zijn, verdachtes, auto met kracht naar links heeft bewogen en/of
- ( vervolgens) gas heeft gegeven en/of
- ( vervolgens) met voornoemde auto op die [benadeelde] af is gereden,
terwijl voornoemde [benadeelde] zich op (zeer) korte afstand van die auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 6 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een auto
- het stuur van zijn, verdachtes, auto met kracht naar links te bewegen en/of
- ( vervolgens) gas te geven en/of
- ( vervolgens) met voornoemde auto op die [benadeelde] af te rijden,
terwijl die [benadeelde] zich op (zeer) korte afstand van voornoemde auto bevond;
2
hij op of omstreeks 6 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een steekkar, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Uit hetgeen aangever heeft verklaard over zijn positie ten opzichte van de bestelbus en over de snelheid waarmee de bestelbus op hem af reed, kan het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen doordat de bestelbus in zijn richting reed, terwijl het procesdossier ook geen andere bewijsmiddelen bevat waaruit dit zou kunnen worden afgeleid.

Overweging ten aanzien van het bewijs (feit 1 subsidiair en feit 2)

Uit de stukken in het dossier leidt het hof het volgende af.
Aangever [benadeelde] (pagina 3 e.v.; hierna: aangever) heeft bij de politie verklaard dat hij op 6 juni 2017 omstreeks 16.00 uur met zijn collega [naam] met een steekkarretje op de weg van de [straat] liep. Een bestelbus met kenteken [kenteken] reed hun tegemoet. Op een smal stuk van de weg konden aangever en de bestuurder van de bestelbus elkaar niet passeren. Aangever vroeg de bestuurder daarop of hij nog iets naar voren kon, zodat aangever kon passeren. De bestuurder zei daarop: “Hou je bek man, anders rij ik tegen je aan” of woorden van gelijke strekking. Aangever antwoordde daarop: “Dat is knap, want je staat naast mij”. Aangever zag daarop dat de bestuurder zijn stuur naar links draaide en gas gaf. Hij zag dat het busje op hem af kwam rijden. Aangever sprong op de stoep en heeft verklaard dat als hij niet opzij gesprongen was, de bus hem zou hebben geraakt. Hij zag dat het busje tegen zijn steekkarretje aanreed, waardoor een van de wielen van het karretje afbrak. Aangever heeft de bestuurder omschreven als een blanke man, met kort donker blond haar van ongeveer 35 - 40 jaar oud en met een normaal postuur.
De verklaring die T. [naam] (pagina 7 e.v.) bij de politie heeft afgelegd, sluit hier op aan. Zijn verklaring houdt, kort gezegd en voor zover hier van belang, in dat tussen aangever en de bestuurder van de bestelbus met kenteken [kenteken] een woordenwisseling ontstond. Hij hoorde dat aangever tegen de bestuurder zei: “Als je een meter doorrijdt, kan ik er langs”. Hierop antwoordde de bestuurder van het bestelbusje: “Moet ik je plat rijden”, of woorden van gelijke strekking. Hij zag dat aangever aan de linker voorzijde van het voertuig stond. Hij zag en hoorde dat de bestelbus op aangever afstuurde. Aangever sprong opzij, waardoor een aanrijding werd voorkomen. Hij zag dat het steekkarretje onder de auto kwam en werd beschadigd.
De verdachte heeft bij de politie en tijdens de terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij op dat moment de bestuurder van de bestelbus was.
Het hof overweegt dat vast staat dat de bestelbus met het kenteken [kenteken] bij de onderhavige situatie was betrokken. Deze bestelbus is, zoals de verdachte zelf ook heeft verklaard, bij de verdachte in gebruik. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat er op de bewuste dag in elk geval niemand anders in deze bestelbus heeft gereden. Het hof stelt voorts op grond van het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] (pagina 10 e.v.) vast dat het uiterlijk van de verdachte voldoet aan het door aangever opgegeven signalement.
Op grond van het voorgaande, bezien in samenhang met de inhoud van de (overige) te bezigen bewijsmiddelen, concludeert het hof dat de verdachte de bestuurder was van de bestelbus op het moment van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft zich als bestuurder schuldig gemaakt aan bedreiging door doelbewust zijn bestelbus naar links te sturen, gas te geven en op de aangever, die met een steekkar liep, af te rijden. Deze bedreiging was naar het oordeel van het hof van dien aard dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Voorts heeft de verdachte, door zo te handelen en (vervolgens) tegen de steekkar van de aangever aan te rijden zich schuldig gemaakt aan beschadiging daarvan.
Het hof acht dan ook het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging door naar links te sturen en gas geven. Deze bedreiging was, naar het oordeel van het hof, van dien aard dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het zwaar lichamelijk letsel zou bekomen

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1 subsidiairhij op 6 juni 2017 te Amsterdam, [benadeelde] heeft bedreigd met zware mishandeling, door als bestuurder van een auto
- het stuur van zijn, verdachtes, auto met kracht naar links te bewegen en
- gas te geven en
- met voornoemde auto op die [benadeelde] af te rijden,
terwijl die [benadeelde] zich op (zeer) korte afstand van voornoemde auto bevond;
onder 2hij op 6 juni 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een steekkar, die toebehoorde aan [benadeelde] heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 80 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 71,89 (nieuwwaarde volgens de factuur minus 21 procent BTW) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door onverhoeds met zijn bestelbus in de richting van aangever te rijden. De verdachte heeft het bedreigende karakter van zijn handeling kracht bijgezet door gas te geven. Doordat aangever opzij sprong, is hij niet door de bestelbus geraakt. Dit laat onverlet dat aangever zich bedreigd heeft gevoeld. De verdachte heeft agressief en gevaarlijk gehandeld en heeft een voor aangever angstige en intimiderende situatie in het leven geroepen. Bovendien heeft de verdachte door zo te handelen het steekkarretje van aangever beschadigd. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde financiële schade heeft berokkend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 maart 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor (onder meer) geweldsdelicten, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. De op te leggen straf is lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan die waarop de advocaat-generaal zijn eis heeft gebaseerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 91,00 met betrekking tot het steekkarretje. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof waardeert deze schade, in aanmerking genomen dat het steekkarretje al drie jaar oud was en zodoende, rekening houdend met een afschrijving van 20%, op een bedrag van € 72,80.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu uit de processtukken niet blijkt dat aangever de BTW kan verrekenen, zal het hof dit – anders dan door de advocaat-generaal voorgesteld – niet in mindering brengen op het toe te wijzen bedrag.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 72,80 (tweeënzeventig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 72,80 (tweeënzeventig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 maart 2021.
Mr. Aardema is buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.