ECLI:NL:GHAMS:2021:867

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
200.287.785/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezagskwesties en ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend tot wijziging van het gezag over [de minderjarige], wat door de rechtbank was afgewezen. De vader, die [de minderjarige] heeft erkend, en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) waren verweerster in deze procedure. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel en was meerdere keren verlengd. De moeder was van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling onterecht was, terwijl de GI en de vader de verlenging steunden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2021 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] bedreigde. De vader verbleef op dat moment in detentie en had moeite om contact met [de minderjarige] te onderhouden. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming adviseerden om de ondertoezichtstelling te handhaven, omdat er onvoldoende vertrouwen was dat de ouders in staat waren om samen te werken in het belang van [de minderjarige]. Het hof oordeelde dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig waren en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter. Het hof benadrukte het belang van onbelast contact tussen [de minderjarige] en haar vader en de noodzaak van begeleiding door de GI om dit te realiseren.

De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor een periode van zes maanden wordt verlengd, met de mogelijkheid van verdere begeleiding en ondersteuning voor zowel de moeder als de vader, om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.287.785/01
zaaknummer rechtbank: C/15/307217 / JU RK 20-1741
beschikking van de meervoudige kamer van 23 maart 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B.W.G. Beutener te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 29 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 8 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 29 december 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 29 september 2020.
2.2
De vader heeft op 14 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 18 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts ingekomen een journaalbericht van de zijde van de moeder van 26 januari 2021, ontvangen op diezelfde datum, en een email van haar zijde van 28 januari 2021, ontvangen op diezelfde datum, met als bijlagen de bij het beroepschrift ontbrekende stukken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de vader via een videobeeldverbinding, bijgestaan door zijn advocaat mr. K. Hermsen;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [in] 2018 [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 4 oktober 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 18 oktober 2018. De voorlopige ondertoezichtstelling is bij beschikking van 12 oktober 2018 verlengd tot 10 november 2018. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 9 november 2018 is [de minderjarige] (definitief) onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd, laatstelijk tot 4 april 2021.
3.3
Bij beschikking van 25 november 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag over [de minderjarige] , in die zin dat het gezag voortaan alleen aan haar toekomt, afgewezen. Voorts is bepaald dat de moeder de vader eenmaal per maand schriftelijk informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] en daarbij een recente foto van [de minderjarige] aan hem zal verstrekken, een en ander overeenkomstig hetgeen onder 5.6 van die beschikking is overwogen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 4 april 2021 en is het overige verzochte afgewezen. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 4 oktober 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen, althans niet-ontvankelijk te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of ten tijde van de bestreden beschikking voldoende gronden aanwezig waren voor het verlengen van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , en of dat ook thans nog het geval is.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte de ondertoezichtstelling heeft verlengd met de overweging dat de bedreigingen bestaan in de verstoorde verhouding tussen de ouders, de problematiek van de vader en het ontbreken van contact tussen de vader en [de minderjarige] en daarmee het ontbreken van onbelast contact met beide ouders. Volgens de moeder zal de omgang tussen [de minderjarige] en de vader kunnen worden hervat zodra de vader zijn persoonlijke problematiek het hoofd heeft geboden, zijn detentie heeft afgerond en heeft bewezen dat hij een stabiele factor in het leven van [de minderjarige] is. Gedurende de periode van detentie zal er aandacht zijn voor het onderhouden van contact tussen de vader en [de minderjarige] op een wijze die in het belang van [de minderjarige] is. De ouders en de hulpverleners kunnen hierover rechtstreeks met elkaar overleggen. De moeder stelt dat zij heeft bewezen dat zij heel goed in staat is om telkens in het belang van [de minderjarige] de juiste beoordeling te maken, en zich zo nodig zal laten adviseren door een deskundige zoals het consultatiebureau.
5.4
De GI stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding nog steeds noodzakelijk is. Op dit moment verloopt de communicatie tussen de ouders over zaken die [de minderjarige] betreffen via de gezinsmanager en de aan de vader in detentie toegewezen casemanager. Vanwege de al gedurende langere tijd verstoorde relatie tussen de ouders is de kans zeer klein dat zij gezamenlijk concrete afspraken kunnen maken over het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Door de coronamaatregelen, de terughoudendheid van de moeder ten aanzien van het contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] en het verblijf van de vader in detentie zijn er weinig stappen gezet om tot contactherstel te komen. Er zijn videobelmomenten gestart tussen de vader en [de minderjarige] . De moeder is over het verloop en het effect daarvan op [de minderjarige] niet tevreden. De GI heeft met het consultatiebureau afgesproken dat er een observatiemoment ingepland zal worden tijdens een videobelmoment met de vader, zodat de orthopedagoog kan zien op welke wijze [de minderjarige] op haar vader reageert tijdens het videobellen en na afloop daarvan. De vader is van begin 2020 tot mei 2020 niet altijd goed bereikbaar geweest, maar sinds hij gedetineerd is zoekt de vader bijna wekelijks contact met de GI. Voorts werkt hij mee aan de wekelijkse urinetesten en geeft hij toestemming om de uitslagen met de moeder te delen. De vader is zich zeer bewust van zijn misstap en wil zijn leven beteren. De GI zal onderzoeken welke vorm van contact in de huidige situatie mogelijk is.
5.5
De vader voert aan dat de moeder, sinds hij in detentie verblijft, er alles aan doet om het contact tussen hem en [de minderjarige] zoveel mogelijk te beperken. In de procedure tot beëindiging van het gezamenlijk gezag die de moeder was gestart, heeft zij ook te kennen gegeven dat oppakken van het contact van [de minderjarige] met de vader niet in haar belang is. Er heeft een aantal videobelmomenten plaatsgevonden, maar inmiddels is er al weken geen contact meer tussen de vader en [de minderjarige] , omdat de moeder weigert haar medewerking daaraan te verlenen. De moeder is niet bereid om contact met de vader te onderhouden. Sinds voormelde beschikking ter zake het gezag van 25 november 2020 heeft de moeder hem geen informatie over [de minderjarige] verstrekt. Zij heeft slechts eenmaal een email met een foto gestuurd. Uit het voorgaande volgt dat het gedwongen kader vooralsnog, in ieder geval totdat de vader uit detentie is, moet worden gehandhaafd. Als het gedwongen kader komt te vervallen vreest de vader dat hij geen deel meer zal uitmaken van het leven van [de minderjarige] .
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat het contact met haar vader wordt hersteld en dat zij vrij en onbelast contact met elkaar kunnen hebben. De verstandhouding tussen de ouders en de problematiek van de vader noodzaakt tot een voortzetting van het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling. De kans is klein dat buiten dat kader tot herstel van contact tussen de vader en [de minderjarige] wordt gekomen. De ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] is gelegen in het niet tot stand komen van onbelast contact tussen [de minderjarige] en de vader.
5.7
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de kinderrechter op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals in de bestreden beschikking is weergegeven. Het hof neemt de desbetreffende overweging (5.1) van de kinderrechter over en maakt die tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Aanvullend overweegt het hof als volgt.
5.8
De vader verblijft sinds juli 2020 in detentie. Hij ondergaat een behandeling in verband met depressie, gebruikt sinds drie maanden geen drugs meer en test negatief op urinecontroles. De vader zal begin mei 2021 uit detentie worden ontslagen en onder begeleiding van de hulpverlening (het Huis van Herstel) zijn leven gaan vormgeven. De vader is voornemens bij zijn moeder te gaan wonen, als op 2 juli 2021 de straf eindigt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de verstandhouding en de communicatie tussen de ouders langdurig en onverminderd is verstoord en dat onderling vertrouwen ontbreekt. Niet valt te verwachten dat de moeder de mede met het gezag belaste vader zonder het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling zal betrekken bij zaken die op de ontwikkeling van [de minderjarige] betrekking hebben. Alleen al niet omdat zij de vader gedurende zijn detentie slechts twee keer een email met informatie over [de minderjarige] heeft gestuurd, heeft verzocht om toekenning van het eenhoofdig gezag aan haar, welk verzoek is afgewezen, en zij de vader niet betrekt bij zaken die [de minderjarige] aangaan. Zij heeft zonder overleg met de vader contact met het consultatiebureau opgenomen en een gastouderbureau ingeschakeld en de vader niet op de hoogte gesteld van de aankomende verhuizing. Verder weegt het hof mee dat ook tijdens de ondertoezichtstelling het contact tussen de vader en [de minderjarige] nog niet is hersteld. Hetgeen wel in het belang is van [de minderjarige] , omdat het ontbreken van onbelast contact tussen [de minderjarige] en de vader een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar vormt, mede gelet op de nog jonge leeftijd van [de minderjarige] . In december 2019 is de fysieke omgang tussen de vader en [de minderjarige] beëindigd vanwege signalen van drugsgebruik door de vader waardoor de veiligheid van [de minderjarige] niet voldoende kon worden gewaarborgd. Aanvankelijk - tot aan zijn detentie - voldeed de vader niet aan de gestelde voorwaarden voor contactherstel. Vanaf zijn detentie is gewerkt aan contactherstel in de vorm van videobellen. Vanaf augustus 2020 tot december 2020 hebben vier door de GI begeleide videobelmomenten tussen de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden. Volgens de moeder verliepen de videobelmomenten niet goed, omdat [de minderjarige] tijdens het contact met haar vader hyperactief was en na afloop erg moe. Ook zou [de minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder hebben geschopt en geslagen. De moeder heeft daarom zonder overleg met de GI contact opgenomen met het consultatiebureau, die zou hebben geadviseerd om het contact tussen de vader en [de minderjarige] voorlopig stop te zetten en eerst te onderzoeken of sprake is van een trauma bij [de minderjarige] . Volgens de moeder zou [de minderjarige] naar een kinderpsycholoog worden doorverwezen en EMDR-therapie gaan volgen. Na overleg tussen de GI en het consultatiebureau, is besloten dat de orthopedagoog eerst het contact tussen de vader en [de minderjarige] tijdens en na een videobelcontact zal gaan observeren. De GI twijfelt eraan of de moeder optimaal toestemming kan geven voor contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] en stelt dat het ontbreken daarvan het contact in de weg staat. Uit het voorgaande blijkt voldoende dat de bereidheid en draagkracht van de moeder om in een vrijwillig kader mee te werken aan omgang tussen de vader en [de minderjarige] ontbreekt. Het is voor [de minderjarige] van belang dat zij de ruimte ervaart om op onbelaste wijze het contact met haar vader te herstellen en dat zij hierin door een vertrouwde en neutrale persoon wordt ondersteund. Het is niet reëel te verwachten dat de moeder (op dit moment) deze rol kan vervullen. Ingeval de observatie door de orthopedagoog van het contact tussen de vader en [de minderjarige] daartoe aanleiding geeft, kan de GI de vader en de moeder begeleiden bij het vervullen van ieders ouderrol en kan worden overgaan tot contactherstel en -opbouw tussen de vader en [de minderjarige] , zodat zij op structurele basis vrij en onbelast omgang met elkaar kunnen hebben. De vader zal hierbij na zijn detentie door de reclassering en eventuele andere hulpverleningsinstanties worden ondersteund. Indien blijkt dat hulpverlening voor [de minderjarige] moet worden ingezet, kan de GI daartoe overgaan.
Daarbij komt dat de moeder een belaste voorgeschiedenis heeft. Ook zij is in het verleden verslaafd geweest aan drugs. Zij heeft zich ervoor ingespannen haar leven op orde te krijgen. Zij woont samen met [de minderjarige] sinds juli 2019 bij haar ouders, die een ondersteunende rol in de opvoeding van [de minderjarige] spelen. De moeder heeft een baan en volgt een opleiding, die zij binnen afzienbare tijd zal afronden. Zij neemt zelf de zorg op zich voor [de minderjarige] die naar de peuterspeelzaal gaat en naar een gastouder als grootmoeder moederszijde niet kan oppassen. Op dit moment lukt het de moeder om met ondersteuning van haar ouders [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij over een week naar een andere woning in [woonplaats] zal verhuizen en haar leven dan zelfstandig in beginsel zonder de nabijheid en ondersteuning van haar ouders, zal vormgeven. In deze situatie acht het hof regievoering door de GI, mede gelet op de belaste voorgeschiedenis van de moeder en de ondersteuning van een psycholoog en psychiater die zij op dit moment nog krijgt, noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de veilige en stabiele thuissituatie die [de minderjarige] nu bij de moeder ervaart behouden blijft.
5.9
Gelet op het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat de doelstellingen van de ondertoezichtstelling zoals deze in de bestreden beschikking met juistheid zijn geformuleerd nog niet (geheel) zijn behaald. Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van zes maanden ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat thans nog zijn. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. W.F. Groos en mr. C.M.J. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.