ECLI:NL:GHAMS:2021:865

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
200.284.427/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige bij gezaghebbende vader na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], bij haar vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder in eerste aanleg de beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder was van mening dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing niet waren voldaan en dat andere opties mogelijk waren. De vader, die lange tijd uit beeld was geweest, had zich inmiddels bereid verklaard om voor [de minderjarige] te zorgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2021 werd duidelijk dat de moeder akkoord ging met de ondertoezichtstelling, maar het hoger beroep inzake de uithuisplaatsing aanvocht. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen waren over de thuissituatie van de moeder, die niet openstond voor hulpverlening en geen inzicht gaf in haar situatie. De raad voor de Kinderbescherming had eerder een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gedaan, dat door de kinderrechter was afgewezen. Echter, na verdere ontwikkelingen en gesprekken met [de minderjarige], werd duidelijk dat de situatie bij de moeder zorgwekkend was.

Het hof overwoog dat de uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk was voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder had geen zicht op de situatie en de communicatie tussen haar en [de minderjarige] was ernstig verstoord. Het hof concludeerde dat de wettelijke gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren en bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter. De beslissing werd genomen in het belang van [de minderjarige], die zich bij de vader beter leek te ontwikkelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.284.427/01
zaaknummer rechtbank: C/13/690433 / JE RK 20-834
beschikking van de meervoudige kamer van 23 maart 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.H.T. van Gijssel te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking onder voormeld zaaknummer van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), op 2 oktober 2020, uitgesproken, en waarvan de schriftelijke uitwerking op 13 oktober 2020 is vastgesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 november 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 oktober 2020.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de vader van 2 februari 2021, ingekomen op dezelfde dag;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 9 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 9 februari 2021 (per e-mail).
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [de minderjarige] gesproken. Een samenvatting van dit gesprek is tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder via telefoonverbinding, bijgestaan door haar in de zittingzaal aanwezige advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Ibrahim;
- de vader, bijgestaan door mr. H. Zobuoglu, advocaat te Amsterdam, en M.A.A. Pruim, tolk in de Turkse taal;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Uit het op 12 januari 2010 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [de minderjarige] geboren [in] 2005 te Amsterdam.
Voorts is uit het huwelijk van de moeder en de vader geboren:
- [kind A] , geboren [in] 2004 te Amsterdam.
[kind A] is niet betrokken in deze procedure.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2009 is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 30 november 2011 zijn de moeder en de vader gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] woonde tot haar uithuisplaatsing krachtens de bestreden beschikking bij de moeder.
3.4
De raad heeft eerder op 18 september 2020 mondeling een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verzocht. Dit verzoek is op 21 september 2020 afgewezen door de kinderrechter.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de raad de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken met ingang van 2 oktober 2020 tot 2 april 2021 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend binnen het netwerk, te weten bij de vader, van 2 oktober 2020 tot 2 april 2021.
4.2
De moeder verzoekt in haar beroepschrift, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij akkoord is met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en heeft het hoger beroep met betrekking tot de ondertoezichtstelling ingetrokken. Daarop hoeft het hof dus niet meer te beslissen. Van de intrekking is door de griffier ter zitting aantekening gemaakt.
Uithuisplaatsing
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4
De moeder stelt dat aan de wettelijke vereisten van uithuisplaatsing niet is voldaan, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken en andere opties bovendien mogelijk zijn. Zij voert daartoe aan dat de raad betrokken is geraakt in het gezin omdat de broer van [de minderjarige] , [kind A] , was aangehouden op verdenking van straatroven en aanranding. Sindsdien is het gezin overspoeld met hulpverlening. Toen de aandacht van de hulpverlening zich ook op [de minderjarige] richtte, schermde de moeder haar af zodat niet ook [de minderjarige] overspoeld zou worden. Met [de minderjarige] ging het bij moeder echter prima, zij deed het goed op school en de moeder had geen zorgen over haar. De moeder heeft informatie hierover overgelegd aan de raad. [de minderjarige] had geen contact met de vader en de moeder acht het onverantwoord dat [de minderjarige] zo abrupt uit haar thuissituatie is weggerukt. Onderzocht zou moeten worden of de situatie van de vader geschikt is voor [de minderjarige] en of een weekendregeling met de vader afdoende is. De vader woont immers in [plaats B] , terwijl de school en het sociale leven van [de minderjarige] zich bevindt respectievelijk zich afspeelt in [plaats A] . Door de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader zal het loyaliteitsconflict alleen maar verder aangewakkerd worden. [de minderjarige] heeft de kans gegrepen nu haar vader aandacht voor haar heeft, maar de moeder acht het niet in haar belang deze situatie te bestendigen.
5.5
De raad heeft ter zitting gesteld dat de vader lang uit beeld is geweest, maar nu klaarstaat voor [de minderjarige] . De veiligheidseisen zijn in orde bij de vader en er zijn veel gesprekken gevoerd. [de minderjarige] is vijftien jaar oud en maakt eigen keuzes. Zij heeft op deze leeftijd ontwikkelingstaken op het gebied van identiteit, seksualiteit en omgaan met vrijheden. Het gaat goed met [de minderjarige] bij de vader. De moeder staat echter niet open voor hulp en geeft tegengestelde signalen. Zij laat niet zien dat zij de belangen van [de minderjarige] vooropstelt.
5.6
De gezinsmanager heeft namens GI heeft ter zitting beaamd dat hij betrokken is geraakt bij het gezin via de broer van [de minderjarige] , [kind A] . De situatie van [de minderjarige] was zorgelijk, maar de GI kreeg geen zicht op de omstandigheden van de moeder en ook verscheen de moeder niet op de afspraak over het gezinsplan. Nu [de minderjarige] bij de vader woont, is haar contact met de moeder verstoord. [de minderjarige] werd onder druk gezet door de moeder en wil geen druk meer om dit contact te herstellen. Omdat beide ouders al jarenlang in de vechtstand staan, zet de GI de module parallel ouderschap van Family Support in om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De GI verwacht dat de ouders er dan meer voor [de minderjarige] kunnen zijn.
5.7
De vader ziet [de minderjarige] veranderen van gesloten naar open. [de minderjarige] praat en lacht meer. Zij gaat thans in de omgeving van [plaats B] naar school, doet daar haar best en vindt haar draai in zijn gezin. De vader is van mening dat hij en de moeder het niet goed hebben gedaan als ouders en dat zij in het belang van de kinderen hulpverlening zullen moeten accepteren. Tot nu toe heeft de moeder echter niet meegewerkt. Zo ging de schoolwisseling moeilijk en als [de minderjarige] iets doet of zegt wat de moeder niet aanstaat, blokkeert de moeder haar op WhatsApp.
5.8
[de minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter laten weten dat zij het goed heeft bij de vader en op haar nieuwe school. Wel is duidelijk dat zij het moeilijk heeft met de situatie.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
De moeder vindt dat niet aan de gronden voor een uithuisplaatsing is voldaan en wil dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Uit de stukken in het geding en verhandelde ter zitting in hoger beroep is echter voldoende gebleken dat er ten tijde van het verlenen van de machtiging geen zicht was op de situatie bij de moeder thuis. Zij hield ook na het afgewezen verzoek van de raad tot een spoedmachtiging hulpverlening buiten de deur, gaf geen inzicht in de thuissituatie en gaf geen toestemming om informatie op te vragen over [de minderjarige] . De raad heeft [de minderjarige] gesproken nadat zij op 11 september 2020 was weggelopen van de moeder naar de vader. [de minderjarige] kwam bang over en veranderde daags na het gesprek haar verhaal, kennelijk nadat zij door (familie van) de moeder onder druk was gezet. De spoedhulp die de GI wilde inzetten om [de minderjarige] veilig naar de moeder te laten terugkeren, werd geweigerd door de moeder. Ten tijde van de bestreden beschikking was als gevolg daarvan geen zicht op de thuissituatie van de moeder terwijl daar wel zorgen over bestonden. Zorgen over moeders functioneren, over haar houding jegens de hulpverlening en de vader, en zorgen over mogelijk fysieke mishandeling van [de minderjarige] door de moeder. Met de uithuisplaatsing bij de vader wilde de raad de veiligheid van [de minderjarige] waarborgen en duidelijkheid creëren voor [de minderjarige] en haar familie. Vanuit die situatie kan bekeken worden hoe [de minderjarige] zich bij de vader ontwikkelt en welke verdeling van zorg- en opvoedtaken in haar belang is. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden werd ten tijde van de bestreden beschikking voldaan aan de wettelijke gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] .
5.1
Gedurende de afgelopen uithuisplaatsingsperiode is de relatie tussen [de minderjarige] en de moeder ernstig onder druk komen te staan. De moeder neemt het [de minderjarige] zeer kwalijk dat zij bij de vader woont. Volgens de raad en de GI en heeft zij uit boosheid om wat zij als verraad van [de minderjarige] ervaart onder andere kleding van [de minderjarige] kapot geknipt. De ontkenning ter zitting van de moeder dat zij geen kleren kapot heeft geknipt, komt het hof weinig geloofwaardig voor, gelet op het feit dat de GI een kledingfonds voor [de minderjarige] aangevraagd en gekregen heeft. In elk geval heeft [de minderjarige] haar kleding niet van de moeder gekregen. Pas na bemiddeling van een tante heeft [de minderjarige] uiteindelijk wel haar boeken en identiteitsbewijs gekregen. Omdat de moeder ook weigerde toestemming te geven voor inschrijving van [de minderjarige] op een school in de buurt van [plaats B] heeft de GI op grond van artikel 1:265e lid 1 BW om gedeeltelijke gezagsuitoefening moeten verzoeken. De kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen. De moeder zet blijkens dit alles haar weerstand strijd voorop en verliest het belang van [de minderjarige] uit het oog. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de relatie en communicatie tussen [de minderjarige] en de moeder nog steeds zeer stroef verlopen en er lijkt nog geen zicht op verbetering van hun verhouding. De GI hoopt met de module parallel ouderschap de verhouding tussen de ouders te verbeteren, en dat er zodoende meer ruimte komt om in het belang van [de minderjarige] te denken en te handelen. Voorts heeft de GI, ondanks de ondertoezichtstelling, tot nu toe geen zicht op de opvoedsituatie bij de moeder thuis en is onduidelijk of [de minderjarige] bij de moeder thuis toe zou komen aan de bij haar leeftijd horende ontwikkelingstaken. Daarom is het hof van oordeel dat ook nu nog is voldaan aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Baauw als griffier en is op 23 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.