ECLI:NL:GHAMS:2021:865
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Uithuisplaatsing van een minderjarige bij gezaghebbende vader na ondertoezichtstelling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], bij haar vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder in eerste aanleg de beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] was uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder was van mening dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing niet waren voldaan en dat andere opties mogelijk waren. De vader, die lange tijd uit beeld was geweest, had zich inmiddels bereid verklaard om voor [de minderjarige] te zorgen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2021 werd duidelijk dat de moeder akkoord ging met de ondertoezichtstelling, maar het hoger beroep inzake de uithuisplaatsing aanvocht. Het hof heeft vastgesteld dat er zorgen waren over de thuissituatie van de moeder, die niet openstond voor hulpverlening en geen inzicht gaf in haar situatie. De raad voor de Kinderbescherming had eerder een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gedaan, dat door de kinderrechter was afgewezen. Echter, na verdere ontwikkelingen en gesprekken met [de minderjarige], werd duidelijk dat de situatie bij de moeder zorgwekkend was.
Het hof overwoog dat de uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk was voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder had geen zicht op de situatie en de communicatie tussen haar en [de minderjarige] was ernstig verstoord. Het hof concludeerde dat de wettelijke gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren en bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter. De beslissing werd genomen in het belang van [de minderjarige], die zich bij de vader beter leek te ontwikkelen.