ECLI:NL:GHAMS:2021:86

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
23-000444-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988, was in eerste aanleg veroordeeld voor een feit dat verband hield met de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met een gewijzigde bewijsoverweging. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straf zou krijgen als in eerste aanleg was opgelegd. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 26 mei 2020 en 6 januari 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de criminele intentie van de verdachte. De verdediging voerde aan dat de verbalisanten in hun proces-verbaal niet duidelijk maakten wat zij precies hadden waargenomen en dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van de dozen die in de auto waren aangetroffen. Het hof oordeelde echter dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over de inhoud van de auto en de herkomst van de goederen. Het hof concludeerde dat de aangetroffen spullen bedoeld waren ter voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de gewijzigde bewijsoverweging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000444-19
datum uitspraak: 20 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-231588-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 2020 en 6 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van het vonnis zal vervangen door de hierna weergegeven overweging.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onvoldoende blijkt wat zij precies zagen. Het ging om dozen, maar wist de verdachte wel wat er in die dozen zat? In het proces-verbaal staat dat in het voertuig enkele nota’s zijn aangetroffen, maar niet waar deze nota’s lagen. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de goederen van de verdachte waren of dat hij, als het niet zijn goederen waren, wist waarvoor die bedoeld waren. Er was dus geen sprake van een criminele intentie gericht op hennepteelt en evenmin van handelingen waaruit die intentie voortvloeit, aldus de raadsvrouw.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is weergegeven wat zij zagen en hebben aangetroffen. In dat proces-verbaal is vermeld dat de verbalisanten zagen dat twee mannen (in een van wie een van de verbalisanten de verdachte herkende) een doos in de bus laadden en voorts dat zij de nota’s voorin in het voertuig aantroffen.
De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over wat er in de auto lag toen hij deze leende en over het al dan niet inladen van spullen. De eigenaar van de auto heeft verklaard dat deze leeg was toen de verdachte hem leende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de aangetroffen spullen voor een kennis heeft vervoerd en niet wist welke spullen zich in de auto bevonden. De verdachte heeft niet de naam van deze kennis willen noemen, noch verdere details. Nog daargelaten dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, heeft hij geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van de goederen noch over de intentie hiervan. Het hof is daarom van oordeel dat de aangetroffen spullen waren bedoeld ter voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, nu aanwijzingen voor een andere bedoeling hiervan ontbreken, en dat de verdachte dat wist.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. N.A. Schimmel en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 januari 2021.
=========================================================================
[…]