ECLI:NL:GHAMS:2021:844

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
200.276.187/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van onderneming en schadevergoeding bij onvoldoende informatieverstrekking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de overgang van een arbeidsovereenkomst na de liquidatie van ING VOF Personeel. De appellant, die in dienst was bij ING Personeel VOF, stelde dat hij op grond van de overgang van onderneming van rechtswege in dienst was gekomen bij ING Investment Management Personeel, later overgenomen door NN Personeel. Hij vorderde schadevergoeding op basis van artikel 7:611 BW, omdat hij onvoldoende geïnformeerd zou zijn over de overgang van zijn arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De appellant had niet aangetoond dat hij schade had geleden door de vermeende gebrekkige informatieverstrekking. Het hof bevestigde dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2011 van rechtswege was overgegaan naar ING IM Personeel en dat de appellant geen werkgever had gehad in de vorm van ING Bank Personeel. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.187/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7845505 CV EXPL 19-13462
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 maart 2021
inzake
[appellant],
wonende te ’ [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.A.M. Lem te Breda,
tegen
1.ING BANK PERSONEEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Wehl te Amsterdam,
2.NN PERSONEEL B.V.(klaarblijkelijk de rechtsopvolger van NN Insurance Personeel B.V.)
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.R. van Ooijen-Blokzijl te ’s-Gravenhage.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ING Bank Personeel respectievelijk NN Personeel genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 27 februari 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 december 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ING Personeel en NN Insurance Personeel als gedaagden, waarbij [appellant] geïntimeerden heeft gedagvaard tegen de zitting van 26 juni 2020. Bij exploot van 20 maart 2020 hebben ING Personeel en NN Personeel de dagvaarding aan [appellant] laten betekenen en hem opgeroepen om tegen een vroegere datum te verschijnen, te weten op 31 maart 2020.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met een productie;
- memorie van antwoord van ING Bank Personeel;
- memorie van antwoord van NN Personeel, met producties.
Op 10 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen verschenen, [appellant] bijgestaan door mr. Lem voornoemd, ING Bank Personeel door mr. Wehl voornoemd en NN Personeel door mr. Van Ooijen-Blokzijl voornoemd en door mr. M.S.R. Dijkstra, advocaat te ’s-Gravenhage. De advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft, gezien de appeldagvaarding, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –
I. voor recht zal verklaren dat tussen hem en ING Bank Personeel een arbeidsovereenkomst geldt primair vanaf 1 januari 2011, subsidiair vanaf 1 januari 2013, althans 1 april 2015;
II. geheel subsidiair voor recht zal verklaren dat ING Bank Personeel en NN Personeel aansprakelijk zijn jegens [appellant] op grond van artikel 7:611 BW voor de schade die hij lijdt als gevolg van het feit dat zij [appellant] niet volledig hebben geïnformeerd over het feit dat hij na de overname van zijn arbeidsovereenkomst door (uiteindelijk) NN Personeel, alleen NN Personeel kon aanspreken op de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, met veroordeling van geïntimeerden tot betaling van schade nader op te maken bij staat,
primair en subsidiair met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in beide instanties.
ING Bank Personeel en NN Personeel hebben beiden geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. ING Bank Personeel en NN Personeel hebben verzocht om een veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, waarbij NN Personeel heeft verzocht om deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Alle partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.14 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep, behoudens voor zover hiertegen met
grief Iwordt opgekomen, niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, en rekening houdend met grief I die gericht is tegen rechtsoverweging 1.4 van het bestreden vonnis, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is met ingang van 1 februari 1988 in dienst getreden van Nationale Nederlanden N.V. te Den Haag, de rechtsvoorganger van ING Verzekeringen N.V. (hierna ING Verzekeringen).
2.2
ING Verzekeringen maakt thans net als ING Bank N.V. (hierna: ING Bank) deel uit van ING Groep N.V. (hierna ING Groep). Zowel onder ING Bank als onder ING Verzekeringen hangen diverse (andere) vennootschappen.
2.3
Per 1 december 2002 is opgericht ING Personeel VOF. Doel van deze vennootschap was (onder meer) het tewerkstellen van de werknemers bij de in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van ING Groep.
2.4
Per 1 januari 2003 kwamen alle werknemers van ING Bank en van ING Verzekeringen in dienst van ING Personeel VOF.
2.5
Bij brief van 19 december 2002, gesteld op briefpapier met het logo en de adresgegevens van ING Verzekeringen, werd aan [appellant] medegedeeld dat hij per 1 januari 2003 werd geplaatst in de functie Assistant Traffic & Producties bij het team E-Publishing/DTP/Branding, afdeling Marketing Services.
2.6
Bij brief van 16 juli 2009 deelde ING Personeel VOF aan [appellant] mee dat hij met ingang van 1 april 2009 werd aangewezen als Evenementen Coördinator in de afdeling Product & Client Marketing van ING Investment Management, het bedrijfsonderdeel dat zich bezig hield met vermogensbeheer. Deze brief is door [appellant] voor akkoord ondertekend in februari 2010.
2.7
In verband met de kredietcrisis heeft de Nederlandse Staat een lening verstrekt aan ING Groep. Daaraan heeft de Europese Commissie de voorwaarde gesteld dat ING Groep moest worden gesplitst in een bank en een verzekeraar. Die splitsing heeft plaatsgevonden per 1 januari 2011.
2.8
In de adviesaanvraag van ING Groep aan de Centrale Ondernemingsraad van ING Groep (hierna de COR) betreffende herinrichting van de werkgeversstructuur van 15 oktober 2010, is onder 4.1 een organogram opgenomen onder de titel “Current legal employers within scope readiness (…)”. In dit organogram, dat de situatie van april 2010 weergeeft, hangen onder ING Groep twee N.V.’s te weten: ING Bank en ING Verzekeringen met daartussen in ING Personeel VOF. Onder ING Bank en ING Verzekeringen hangen verschillende andere vennootschappen, waarbij ING Investment Management Holdings N.V. onder ING Verzekeringen is gebracht.
2.9
In verband met voornoemde herstructurering zijn vier nieuwe ‘personeels’-vennootschappen opgericht, te weten ING Bank Personeel B.V., Westland Utrecht Personeel B.V., ING Verzekeringen Personeel B.V. en ING Investment Management Personeel B.V. De toedeling van werknemers in dienst van ING Personeel VOF aan deze personeelsvennootschappen vond plaats op basis van met de COR en de vakorganisaties afgestemde allocatieprincipes. Uitgangspunt is dat werknemers werden toebedeeld aan het “business block” waarvoor zij in overwegende mate werkzaamheden verrichtten.
2.1
Op 30 december 2010 zijn tussen ING Personeel VOF en elk van de vier bovengenoemde vennootschappen overeenkomsten gesloten.
In de overeenkomst tussen ING Personeel VOF en ING Investment Management Personeel B.V. zijn de bedrijfsactiviteiten van ING Personeel VOF met betrekking tot de bij ING Investment Management werkzame werknemers overgedragen aan ING Investment Management Personeel B.V.(hierna ING IM Personeel). ING Personeel VOF is na 1 januari 2011 geliquideerd en opgehouden te bestaan.
2.11
Vanaf 1 januari 2011 staat op de loonstroken en jaaropgaven van [appellant] als werkgever vermeld ING IM Personeel B.V.
2.12
Per 1 januari 2013 zijn de werkzaamheden van [appellant] verplaatst van de afdeling Marketing Operations naar de Event Desk van afdeling Sales Strategy & Management van ING Investment Management.
2.13
In 2015 werd het bedrijfsonderdeel ING Investment Management overgenomen door N.N. Group N.V. Vanaf dat moment werd op de loonstroken en jaaropgaven van [appellant] NN Personeel als werkgever van [appellant] vermeld.
2.14
Medio 2017 is de functienaam van [appellant] gewijzigd in Procurement level 1 en is hij geplaatst in de afdeling Finance van NN Investment Partners B.V. In het kader van een reorganisatie van deze afdeling is de functie van Procurement Level 1 komen te vervallen en is [appellant] per 1 december 2018 boventallig verklaard. Naar aanleiding van zijn boventallig verklaring per 1 december 2018 heeft [appellant] bezwaar gemaakt bij de Beroepscommissie Reorganisatiekader Nationale Nederlanden en Delta Lloyd (hierna: de Beroepscommissie) tegen zowel de inschaling van zijn functie als tegen de boventallig verklaring. Bij beslissing van 15 februari 2019 heeft de Beroepscommissie deze bezwaren respectievelijk niet ontvankelijk en ongegrond verklaard.
2.15
Op 2 juli 2019 heeft NN Insurance Personeel aan de cao Ontslagcommissie NN Insurance Personeel B.V., hierna: de Ontslagcommissie, verzocht om toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen. Bij beslissing van 29 augustus 2019 heeft de Ontslagcommissie die toestemming verleend.
Bij brief van 3 september 2019 heeft NN Insurance Personeel de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 december 2019.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg dezelfde vorderingen ingesteld als in hoger beroep, hierboven weergegeven onder 1 sub I en II. ING Bank Personeel en NN Insurance Personeel B.V. hebben in eerste aanleg verweer gevoerd.
3.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3
Tegen dit vonnis komt [appellant] met zijn grieven in hoger beroep op.
3.4
De
grieven II tot en met Vrichten zich tegen het oordeel van de kantonrechter onder 7 tot en met 11 van het bestreden vonnis, kort samengevat inhoudende dat [appellant] vóór 1 januari 2011 in dienst was van ING Personeel VOF en dat hij per 1 januari 2011 van rechtswege in dienst is gekomen van ING IM Personeel krachtens overgang van onderneming op grond van de artikelen 7:662 BW en verder.
3.5
Het hof stelt voorop dat [appellant] erkent dat hij tot 1 december 2002 in dienst is geweest van ING Verzekeringen, althans haar rechtsvoorganger Nationale Nederlanden B.V., en dat hij per 1 januari 2003 in dienst is gekomen van ING Personeel VOF. Voorts staat vast dat [appellant] in februari 2010 de brief van ING van 16 juli 2009 waarbij hem - per april 2009 - een functie werd toebedeeld in de afdeling ING Investment Management, voor akkoord heeft getekend.
3.6
[appellant] betoogt in zijn toelichting op grief II, dat hij per 1 januari 2011 – op grond van overgang van onderneming - van rechtswege in dienst is gekomen hetzij van ING Bank Personeel B.V., hetzij van ING Verzekeringen Personeel B.V. Het hof volgt dit betoog niet, en oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tussen ING Personeel VOF en [appellant] per 1 januari 2011 van rechtswege is overgegaan op ING IM Personeel. Het volgende is daartoe redengevend. Anders dan [appellant] stelt in zijn memorie van grieven was wel degelijk sprake van een overeenkomst tussen ING Personeel VOF en ING IM Personeel. In artikel 3 van deze overeenkomst is bepaald dat de rechten en verplichtingen die per 1 januari 2011 voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst tussen ING Personeel VOF enerzijds en (onder meer) “de IMM werknemers” anderzijds, zijn over gegaan naar ING IM Personeel. In deze overeenkomst is in artikel 1 “Definities” bepaald dat onder “IMM werknemers” worden verstaan de “(…) werknemers (…) die op 31 december 2010 te werk zijn gesteld bij ING Investment Management”. [appellant] was, blijkens de door hem voor akkoord ondertekende brief van 16 juli 2009, vanaf 2009 te werk gesteld bij ING Investment Management.
3.7
[appellant] heeft ter onderbouwing van grief III aangevoerd dat de activiteiten die door de ING Personeel VOF zijn overgedragen aan ING IM Personeel bij voornoemde overeenkomst, niet kwalificeren als een economische eenheid in de zin van artikel 7:662 lid 2 BW. Ook dit betoog faalt. De kern van de activiteiten van ING Personeel VOF bestond uit het in dienst nemen en te werk stellen van werknemers ten behoeve van “de in Nederland gevestigde dochtervennootschappen van ING Groep N.V.”. Blijkens de overeenkomst tussen ING Personeel VOF en ING IM Personeel zijn díe activiteiten – het in dienst nemen en te werk stellen van medewerkers – ten behoeve van het specifieke bedrijfsonderdeel ING Investment Management, overgedragen aan ING IM Personeel. [appellant] heeft niet gemotiveerd betwist dat ING Investment Management een specifiek bedrijfsonderdeel is, integendeel, [appellant] stelt zelf dat binnen ING Groep de afdeling Investment Management is ontstaan. Tenslotte volgt ook uit het eerder genoemde organogram dat er een Investment Management Holdings N.V. is, waaronder – naar ING ter zitting onweersproken heeft gesteld – diverse Investment Management B.V.’s ressorteren.
3.8
[appellant] heeft ten slotte – zo begrijpt het hof – in zijn genoemde grieven gesteld dat de feitelijke werkzaamheden die hij verrichtte in achtereenvolgende jaren, waarbij hij – samengevat – verantwoordelijk was voor allerlei soorten drukwerk en ander marketing materiaal en aankleding/presentatie van ING Groep naar buiten toe, waaronder ook ten behoeve van ING Bank, de conclusie rechtvaardigen dat hij bij liquidatie van ING Personeel VOF in 2011, is overgegaan naar ING Bank Personeel B.V. Nog daargelaten dat het enkele feit dat de afdeling waar [appellant] werkte binnen ING mogelijk ook voor andere onderdelen van de ING Groep werkzaamheden verrichtte op zichzelf niet leidt tot een wijziging van het werkgeverschap, stelt [appellant] zelf in zijn memorie van grieven dat zijn werkzaamheden “ook na de reorganisatie onveranderd werden verricht (in hoofdzaak) ten behoeve van ING Investment Management”. Op basis van eerder genoemde allocatie richtlijnen is het dan ook logisch dat [appellant] per 1 januari 2011 werd toebedeeld aan ING IM Personeel (en niet aan een van de andere ter vervanging van ING Personeel VOF opgerichte personeels B.V.’s).
3.9
Resumerend falen deze grieven en is de slotsom dat [appellant] per 1 januari 2011 van rechtswege in dienst is gekomen van ING IM Personeel. Het hof overweegt ten overvloede nog dat [appellant] op geen enkel moment sinds zijn indiensttreding bij de rechtsvoorganger van ING Verzekeringen N.V., in dienst is geweest bij ING Bank N.V. of daaronder ressorterende vennootschappen, terwijl voorts op zijn loonstroken vanaf 2011 maandelijks ING IM Personeel als werkgever vermeld werd. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] daarover op enig moment vragen heeft gesteld en/of daartegen bezwaar heeft gemaakt.
3.1
Bij deze stand van zaken behoeven de verweren van ING Bank Personeel en NN Personeel, inhoudende dat de primaire en subsidiaire vorderingen van [appellant] zijn verjaard, althans dat hij zijn rechten ter zake heeft verwerkt, geen bespreking.
3.11
Met
grief Vkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter zoals weergegeven in het bestreden vonnis onder 12 tot en met 16, betreffende de meer subsidiaire vordering van [appellant] . [appellant] legt blijkens de memorie van grieven aan zijn vordering op dit punt ten grondslag dat ING Bank Personeel en NN Personeel hebben gehandeld in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap doordat zij hem voorafgaand aan 1 januari 2011 en daarna niet, althans onvoldoende op de hoogte hebben gesteld van het feit dat zijn dienstverband per die datum is overgegaan naar ING IM Personeel, en later in 2015 naar NN Personeel.
3.12
Het hof stelt voorop dat, nu de vordering gebaseerd is op schending van de beginselen van goed werkgeverschap uit hoofde van artikel 7:611 BW, ING Bank Personeel volledig buiten beeld dient te blijven nu zij geen werkgever is van [appellant] en dat ook op geen enkel moment gedurende het dienstverband van [appellant] is geweest.
3.13
In de tweede plaats heeft [appellant] – ten aanzien van de overgang van onderneming per 1 januari 2011 – gesteld noch onderbouwd dat en welke schade hij zou hebben geleden als gevolg van het feit dat geïntimeerden hem niet of onvoldoende geïnformeerd zouden hebben.
Vast staat immers dat de vervreemder ING Personeel VOF was, die naderhand is geliquideerd. Indien [appellant] ondubbelzinnig had geweigerd om bij (destijds) ING IM Personeel in dienst te treden, zou dat ertoe geleid hebben dat de arbeidsovereenkomst met de vervreemder een einde had genomen op de datum van overgang (HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5958, JAR 2000/152, Van Vuuren). Van een “keuze”, zoals in de toelichting op deze grief gesteld, om ofwel bij ING Bank Personeel in dienst te treden, ofwel bij NN Personeel (bedoeld zal zijn haar rechtsvoorganger ING IM Personeel), was geen sprake. Niet valt in te zien, althans niet zonder een toelichting die ontbreekt, dat de overgang naar ING IM Personeel nadeliger was voor [appellant] dan beëindiging van zijn dienstverband met ING Personeel VOF per datum overgang.
3.14
Voor zover [appellant] zich erop beroept dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat ING IM Personeel althans NN Personeel als haar rechtsopvolger in strijd met artikel 7:611 BW heeft gehandeld door [appellant] van onvoldoende informatie te voorzien betreffende de overgang naar/overname door NN Personeel in 2015, heeft hij deze vordering onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Daarbij komt dat [appellant] aan zijn loonstroken en jaaropgaven sinds 2015 heeft kunnen zien dat NN Personeel zijn nieuwe werkgever was, waartegen hij niet heeft geprotesteerd. Voorts is [appellant] zowel tegen de boventalligheidsaanzegging per 1 december 2018 als tegen zijn inschaling in beroep gegaan bij de Beroepscommissie van NN, waaruit kan worden afgeleid dat hij NN Insurance Personeel (thans NN Personeel) als zijn werkgever beschouwde.
3.15
Grief VIborduurt voort op de voorgaande grieven en faalt eveneens.
3.16
De slotsom is dat alle grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING Bank Personeel begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris en aan de zijde van NN Personeel eveneens begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling ten aanzien van NN Personeel uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, R.J.M. Smit en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.