ECLI:NL:GHAMS:2021:83

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
200.281.806/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake ontruiming huurwoning na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter had op 9 juli 2020 een vordering van WONINGSTICHTING ROCHDALE toegewezen, waarbij de bewindvoerder van [appellant] werd veroordeeld om de woning te ontruimen vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij. De appellant, die onder bewind staat, heeft in hoger beroep gesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst kon worden ontbonden. Hij voert aan dat hij onder druk stond en dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij niet zijn schuld was. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 19 januari 2021 de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep besproken, waarbij het hof opmerkt dat de bewindvoerder als formele procespartij optreedt. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de ontvankelijkheid, en Rochdale mag hierop reageren. Het hof overweegt dat, mocht [appellant] ontvankelijk zijn, de grieven van [appellant] niet zullen slagen. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst, door de aanwezigheid van de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit, voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof benadrukt dat de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet afdoen aan zijn verantwoordelijkheid voor de tekortkoming.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.281.806/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8561458 KK EXPL 20-314
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 januari 2021
bij vervroeging
inzake
[appellant]
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.A.M. Timmermans te Amsterdam,
tegen
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Rochdale genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 juli 2020 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Rochdale als eiseres en AB Bewindvoering B.V. in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [appellant] als gedaagde. De dagvaarding, met producties, bevat de grieven. Hierop heeft Rochdale een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Rochdale tot ontruiming van het gehuurde zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Rochdale heeft primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [appellant] in zijn hoger beroep en subsidiair tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

In haar memorie van antwoord heeft Rochdale aangevoerd dat [appellant] niet kan worden ontvangen in het hoger beroep omdat over zijn (toekomstige) goederen bewind is ingesteld. Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2019 is AB Bewindvoering B.V. benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder. In een geding over een onder bewind gesteld goed treedt de bewindvoerder op als formele procespartij en dit geldt ook bij het instellen van een rechtsmiddel tegen een uitspraak.
Het is het hof (ook) ambtshalve bekend dat bij beschikking van 29 mei 2019 bewind is ingesteld over de (toekomstige) goederen van [appellant] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, dat AB Bewindvoering B.V. is benoemd tot (opvolgend) bewindvoerder bij beschikking van 7 oktober 2019 en dat dit bewind nog steeds bestaat. [appellant] noemt dit laatste ook in zijn memorie van grieven.
Over de ontvankelijkheid van het hoger beroep heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Dat [appellant] niet zou kunnen worden ontvangen in zijn hoger beroep is in de memorie van antwoord opgeworpen en [appellant] is nog niet in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen zich bij akte hierover uit te laten. Rochdale zal bij akte mogen reageren.
Hierop vooruitlopend en uitsluitend voor het geval dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep, overweegt het hof als volgt.

3.3. Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] huurt sinds 13 februari 2018 op grond van een schriftelijke huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) de woning aan [adres] (hierna: de woning).
3.2
In de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden 2009 van toepassing verklaard. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“(…)8 Verplichtingen van de huurderGoed huurder8.1 De huurder is verplicht zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde als een goed huurder te gedragen (…)Bestemming8.2 De huurder gebruikt het gehuurde uitsluitend als woonruimte. Het is niet toegestaan de woning als bedrijfsruimte te gebruiken.(…)Geen overlast of hinder8.10 De huurder zorgt ervoor dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door hemzelf, zijn huisgenoten en/of derden die zich in het gehuurde bevinden.(…)Drugs8.12 Het is de huurder niet toegestaan in het gehuurde drugs te verhandelen c.q. hennep te kweken en/of aanwezig te hebben, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.(…)”
3.3
Op 20 april 2020 heeft de politie een ingerichte hennepkwekerij in de woning aangetroffen. Uit het proces-verbaal blijkt dat in de ruimte – volgens de tekening bij de huurovereenkomst bedoeld als slaapkamer – 174 hennepplanten en 7 assimilatielampen zijn aangetroffen. Daarnaast is diefstal van energie geconstateerd.
3.4
Bij brief van 28 april 2020 heeft Rochdale [appellant] bericht dat zij de huurovereenkomst daarom wenste te beëindigen en heeft zij hem in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst op te zeggen.
3.5
De bewindvoerder heeft de huurovereenkomst op 30 april 2020 opgezegd, en deze opzegging op 4 mei 2020 ongedaan gemaakt.
3.6
Rochdale heeft de bewindvoerder bij brief van 29 mei 2020 nogmaals in de gelegenheid gesteld om de woning vrijwillig te ontruimen. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

4.Beoordeling

4.1
Bij inleidende dagvaarding heeft Rochdale, kort gezegd, gevorderd dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening de bewindvoerder veroordeelt om binnen 8 dagen na de betekening van het vonnis de woning te ontruimen, op straffe van een dwangsom.
4.2
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van Rochdale toegewezen, met dien verstande dat de bewindvoerder een ontruimingstermijn van twee maanden is gegund na dagtekening van het vonnis, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten, waaronder de nakosten.
De kantonrechter heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat in dit geding vast staat dat [appellant] in zijn woning een (al dan niet door derden aangelegde) bedrijfsmatige hennepkwekerij heeft gehad en dat ten behoeve daarvan sprake is geweest van diefstal van energie. Dit levertgelet op het bepaalde in artikel 8.12 van de huurvoorwaarden een tekortkoming op in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De bewindvoerder is er niet in geslaagd om feiten en omstandigheden te stellen en in dit geding aannemelijk te maken die tot het oordeel kunnen leiden dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dat [appellant] zich door bedreiging genoodzaakt voelde om de aanwezigheid van de hennepkwekerij te dulden is, voor zover al juist, niet voldoende. Deze omstandigheid maakt [appellant] niet minder verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de hennepkwekerij in zijn woning. Onvoldoende is ook de stelling dat [appellant] al financiële problemen heeft en dat deze verergeren als hij op straat komt te staan.
4.3 Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met drie grieven. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.4
De bezwaren van [appellant] houden (samengevat) in dat de kantonrechter eraan voorbij is gegaan dat hier sprake is van een tekortkoming die gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis een ontruiming niet rechtvaardigt. Ter toelichting voert [appellant] aan dat hij financiële problemen had waardoor hij genoodzaakt was, onder bedreiging, een hennepkwekerij in zijn woning te dulden. Hiervan aangifte doen bij de politie behoorde niet tot de mogelijkheden omdat [appellant] daarna niet veilig meer zou zijn. Verder blijkt uit verschillende in hoger beroep overgelegde verklaringen dat [appellant] een geliefd mens is in zijn buurt en daar een sociale rol vervult. Bovendien heeft de hennepkwekerij niet tot overlast in de buurt geleid en de bestemming van het gehuurde is ook niet gewijzigd. Ten slotte heeft de kantonrechter onvoldoende rekening gehouden met het privéleven van [appellant] : hij leeft van een uitkering, heeft een schuld van meer dan € 70.000,- en staat onder bewind. Het zal voor hem zeer moeilijk zijn om een andere woning te vinden. [appellant] stelt psychische problemen te ervaren door de dreiging van het verlies van zijn woning.
4.5
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling dient de rechter rekening te houden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval, waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de gestelde tekortkoming. De rechter dient het woonbelang van de huurder in zijn beoordeling te betrekken.
4.6
Het hof overweegt tegen die achtergrond als volgt. Tussen partijen is ook in hoger beroep niet in geschil dat [appellant] in zijn woning een (al dan niet door derden aangelegde) bedrijfsmatige hennepkwekerij heeft gehad en dat ten behoeve daarvan sprake is geweest van diefstal van energie. Hiermee is evenmin in geschil dat er een tekortkoming is. Op [appellant] rust de stelplicht en bewijslast dat de tekortkoming gezien de bijzondere aard of geringe betekenis ervan onvoldoende grond vormt voor ontbinding van de huurovereenkomst door de bodemrechter en in het verlengde ervan dat in kort geding op een ontbinding dus niet kan worden vooruitgelopen. Dat [appellant] door zijn financiële problemen en onder bedreiging de hennepkwekerij moest dulden is daarvoor een onvoldoende argument. De kantonrechter overweegt terecht dat deze omstandigheden [appellant] niet minder verantwoordelijk maken voor de aanwezigheid van de hennepkwekerij in zijn woning. Dat geldt ook voor de stelling dat zijn veiligheid in gevaar zou komen als hij naar de politie zou gaan. De hennepkwekerij en de gevolgen hiervan komen dan ook geheel voor rekening en risico van [appellant] . Dat er geen overlast in de buurt is geweest doet verder niet ter zake. Alleen al met de aanwezigheid van de hennepplantage en de diefstal van elektriciteit heeft [appellant] zijn buurtbewoners willens en wetens aan gevaar blootgesteld. Dat zij hem (desondanks) waarderen maakt dit niet anders. Ook wat [appellant] opmerkt over zijn privéleven en de gevolgen van de ontruiming voor hem brengt het hof niet tot een ander oordeel. [appellant] heeft risico’s genomen en hij had dit kunnen voorzien. Daarbij heeft de kantonrechter, vanwege de persoonlijke omstandigheden van [appellant] , aanleiding gezien om een langere ontruimingstermijn te bepalen zodat hij, eventueel met behulp van de hulpverlening, de gelegenheid heeft om alternatieve woonruimte te zoeken. Al met al overweegt het hof dat gelet op alle omstandigheden van het geval niet gezegd kan worden dat Rochdale niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot ontbinding en ontruiming gebruik kan maken gelet op het woonrecht van [appellant] (artikel 8 EVRM) en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.7
Gezien het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat, in het geval [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep, de grieven zullen falen en daarmee het hoger beroep.

4.4. Beslissing

Het hof:
-
verwijst de zaak naar de rol van 2 februari 2021 voor akte aan de zijde van [appellant] met betrekking tot hetgeen hierboven onder 2 is overwogen aangaande de ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep;
-
bepaalt dat Rochdale op een termijn van twee weken een antwoordakte mag nemen.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.