In deze zaak heeft verzoekster [A] op 23 oktober 2020 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Zij verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap [B] over de periode vanaf 1 juli 2017. Tevens vroeg zij om onmiddellijke voorzieningen, waaronder de benoeming van een derde, financieel onderlegde persoon als bestuurder van [B] en de overdracht van prioriteitsaandelen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder. De Ondernemingskamer heeft het verzoek behandeld op 17 december 2020, maar partijen zijn er niet in geslaagd om tot een oplossing te komen. De Ondernemingskamer heeft vervolgens op 26 februari 2021 uitspraak gedaan.
De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat [B] een schilders- en renovatiebedrijf is, opgericht door de vader van [A] en haar broer [E]. [A] en [E] zijn beiden aandeelhouders van [B], maar er zijn geschillen ontstaan over de waarde van de aandelen en de overdracht daarvan. [A] heeft in verschillende procedures geprobeerd haar belangen te beschermen, maar de Ondernemingskamer oordeelde dat de door haar aangevoerde bezwaren onvoldoende zwaarwegend zijn om te concluderen dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij [B]. Het verzoek van [A] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.