ECLI:NL:GHAMS:2021:777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
200.282.602/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling in een complexe gezinszaak met ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, stelde dat de communicatie tussen hem en de moeder verbeterd was en dat hij samen met de moeder het gezag over de kinderen moest kunnen uitoefenen. De moeder daarentegen betoogde dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord was door eerder huiselijk geweld en dat gezamenlijk gezag niet mogelijk was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende basis was voor gezamenlijk gezag, gezien de aanhoudende conflicten en de onveiligheid voor de kinderen. De vader's verzoek werd afgewezen en de moeder bleef alleen met het gezag belast.

Daarnaast werd ook de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen besproken. De vader vroeg om uitbreiding van de huidige begeleide omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat de huidige regeling van eenmaal per zes weken een uur begeleid contact moest worden gehandhaafd. De kinderen waren kwetsbaar en de omgang moest onder begeleiding plaatsvinden om hun welzijn te waarborgen. Het hof besloot de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft het gezag, maar vernietigde deze voor het overige en stelde de huidige omgangsregeling vast, met de mogelijkheid tot uitbreiding onder begeleiding van de gezinsmanager.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.282.602/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/278039 FA RK 18-4714
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 maart 2021 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Ruder te Alkmaar.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt na te noemen minderjarigen:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ),
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank), van 3 juni 2020 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 1 september 2020 in hoger beroep gekomen van een deel van voornoemde beschikking van 3 juni 2020.
2.2
De moeder heeft op 13 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een V6 formulier van 21 oktober 2020 met daarbij een brief van mr. Thieme van 21 oktober 2020 en daarbij gevoegd de bestreden beschikking;
- een e-mailbericht van de zijde van de vader van 18 januari 2021 met als bijlage het proces-verbaal in eerste aanleg, ingekomen op 19 januari 2021.
2.4
De minderjarige [kind 1] heeft haar mening per brief kenbaar gemaakt. De voorzitter heeft op de zitting samengevat verslag gedaan van de inhoud van deze brief.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.S. Vos, kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. H. Ruder;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] [in] 2008;
- [kind 2] [in] 2010;
- [kind 3] [in] 2015.
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent van rechtswege alleen het gezag over de kinderen uit.
3.2
De kinderen zijn bij beschikking van de kinderrechter van 21 februari 2019, schriftelijk vastgelegd op 14 maart 2019, onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling sindsdien telkens is verlengd, laatstelijk tot 21 februari 2021.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 oktober 2019, schriftelijk vastgelegd op 11 november 2019, is het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen afgewezen.
3.4
Bij spoedbeschikking van de kinderrechter van 18 november 2019, schriftelijk vastgelegd op 20 november 2019, zijn de kinderen uit huis geplaatst, welke machtiging telkens is verlengd, laatstelijk tot 21 februari 2021.
3.5
Bij beschikking van 27 september 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader, ertoe strekkende om in het kader van een provisionele vordering een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, aangehouden en de raad verzocht een onderzoek te verrichten ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling.
3.4
Bij beschikking van 18 december 2019 heeft de rechtbank, na ontvangst van het raadsrapport van 5 februari 2019, de behandeling van de verzoeken met betrekking tot het gezag, de omgang en de hoofdverblijfplaats pro forma aangehouden en de advocaten verzocht schriftelijk informatie te verstrekken over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en het verloop en de resultaten van de voor de ouders en de kinderen ingezette hulpverleningstrajecten, alsmede over de resultaten en inspanningen van de GI om de omgang tussen de ouders en de kinderen tot stand te brengen. Ter zitting in eerste aanleg is gebleken dat de ouders, de kinderen en de Opvoedpoli gesprekken gaan voeren om te onderzoeken welke hulpverlening aan de ouders en de kinderen zal worden geboden en wat de belastbaarheid van de kinderen is.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn - voor zover thans van belang - de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over de kinderen te belasten afgewezen, evenals zijn provisionele vordering tot vaststelling van een voorlopige omgangsregeling, die na wijziging op 31 oktober 2019 inhoudt dat de vader en de kinderen omgang met elkaar hebben van vrijdag uit school tot zaterdag 16.00 uur en zijn verzoek in de bodemzaak een omgangsregeling vast te stellen, die inhoudt dat de kinderen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven, althans een omgangsregeling die de rechtbank juist acht.
4.2
De vader verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, en opnieuw rechtdoende, zijn verzoek hem samen met de moeder met het gezamenlijk ouderlijk gezag te belasten. Voorts heeft de vader vanwege de gewijzigde omstandigheden, ter zitting zijn verzoek - buiten bezwaar van de zijde van de vrouw - gewijzigd en (naar het hof begrijpt) met verzoek tot vastlegging van dat gewijzigde verzoek in het proces-verbaal, vaststelling verzocht van de door hem voorgestane zorgregeling, te weten een omgangsregeling van eens per vier weken, alsmede een tussentijds een videobelmoment, alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Aan de orde is de vraag of de vader gezamenlijk met de moeder met het gezag over de kinderen dient te worden belast.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of,
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hem samen met de moeder met het gezag te belasten heeft afgewezen. Hij stelt in zijn beroepschrift dat de verstandhouding en de communicatie tussen partijen al maandenlang stabiel en rustig is. In het kader van de hulpverlening zullen de ouders moeten leren om afspraken met elkaar te maken over de situaties die zich rondom de kinderen voordoen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat de situatie inmiddels is gewijzigd. Hoewel de communicatie tussen partijen thans nog niet goed is, hoeft dat volgens de vader niet in de weg te staan aan het gezamenlijk gezag, omdat er thans een gezinsmanager betrokken is bij het gezin die daarin een begeleidende rol kan spelen.
Bij de moeder bestaan er vermoedens van psychische problematiek, alsook van middelengebruik. Het zou de vader geruststellen als ook hij met het gezag belast is, zodat in elk geval één gezaghebbende ouder beschikbaar is indien de gezondheidssituatie van de moeder daaraan in de weg staat.
De vader sluit zich aan bij het advies van de raad van 5 februari 2019, dat het gezag voor de vader noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te kunnen uitvoeren. Hij wordt nu nauwelijks gehoord en geïnformeerd door de gezinsvoogd. De vader heeft maandenlang voor de kinderen gezorgd tot aan juni 2019, toen de moeder in Suriname respectievelijk het ziekenhuis verbleef. De moeder heeft in maart 2019 ook ingestemd met het advies van de raad aangaande het gezag.
Doordat de vader lange tijd verstoken is geweest van contact met de kinderen, als gevolg waarvan de frustraties bij de vader zijn opgelopen, heeft zich tussen partijen vlak voor de zitting bij de rechtbank een incident voorgedaan. Een enkel recent incident leidt er niet toe dat de kinderen klem en verloren raken indien de vader met het gezag zal worden belast, aldus de vader.
5.3
De moeder wijst erop dat de relatie tussen de vader en de moeder zich heeft gekenmerkt door stelselmatig (ernstig) huiselijk geweld van de vader jegens de moeder. De verstandhouding van partijen is dusdanig ernstig verstoord dat zij niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. Tussen de ouders ontbreekt daardoor de noodzakelijke basis voor gezamenlijke gezagsuitoefening. Het is daarom onmogelijk om gezamenlijk met de vader het gezag uit te voeren.
De vader ontkent dat de kinderen trauma’s hebben opgelopen. De vraag is of hij meewerkt aan behandeling van deze trauma’s. De vader heeft in het verleden eerder hulpverlening geweigerd.
Dat de moeder op 28 maart 2019 aan de rechtbank heeft laten weten te kunnen instemmen met het gezamenlijk gezag was geheel te wijten aan haar toenmalige fysieke gesteldheid. De zittingsvertegenwoordiger van de raad heeft op 4 november 2019 reeds aangegeven dat er sprake was van dusdanige gewijzigde omstandigheden dat de raadsrapportage van 5 februari 2019 gedateerd was, aldus de moeder.
5.4
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat het momenteel geen prioriteit heeft om te werken aan de onderlinge communicatie van partijen, omdat de wil om daaraan te werken bij partijen ontbreekt. De GI adviseert dan ook het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen.
5.5
De raad adviseert thans ook het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen, nu er op dit moment geen enkele communicatie tussen partijen mogelijk is.
5.6
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de minderjarigen aangaan en dat zij beslissingen (van enig belang) over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen (kunnen) voordoen.
Uit de stukken in het dossier en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen bij beschikking van 21 februari 2019 onder toezicht zijn gesteld om het jarenlange patroon van onrust, spanningen en escalaties in de thuissituatie te doorbreken. In het verleden is er sprake geweest van huiselijk geweld, waarvan de kinderen getuigen zijn geweest, welk huiselijk geweld overigens door de vader wordt ontkend. De moeder heeft daarnaast te maken met epileptische aanvallen, die verergeren in stresssituaties. Op die momenten is de moeder niet beschikbaar voor de kinderen. De kinderen leven al vanaf 2013 in structurele onveiligheid en zij zijn op jonge leeftijd geconfronteerd met de strijd tussen de ouders, waarbij ook sprake was van ernstige conflicten en ontsporende emoties in aanwezigheid van de kinderen, waardoor de emotionele basisveiligheid van de kinderen ernstig onder druk is komen te staan. De kinderen zijn bij (spoed)beschikkingen van 18 en 28 november 2019 uit huis geplaatst in een pleeggezin, om ze te beschermen tegen de nadelige gevolgen die de langdurig conflictueuze relatie van de ouders bij hen heeft teweeggebracht.
Bij het pleeggezin zijn de kinderen tot rust gekomen en na de zomervakantie is het de GI gelukt om het contact tussen de vader en de kinderen op te starten. De vader en de kinderen hebben een uur per zes weken begeleide omgang en de moeder ziet de kinderen een uur per vijf weken, eveneens onder begeleiding.
[kind 1] begint langzaam te verwerken wat er allemaal is gebeurd en zij staat er voor open om daarover te praten. De omgangsbegeleider van de BOR (begeleide omgangsregeling) heeft aangeboden gesprekken te voeren met [kind 1] en eventueel later ook met [kind 2] . Er zal gestart worden met deze lichte vorm van hulpverlening en wanneer dat noodzakelijk blijkt zal zwaardere hulpverlening ingezet worden.
Het eerder door de raad gedane advies waar de vader zich thans op beroept, is inmiddels achterhaald en de raad heeft hiervan reeds ter zitting van 4 november 2020 afstand genomen, vanwege de gewijzigde omstandigheden. De stelling van de vader dat de GI de ouders kan begeleiden bij de uitvoering van het gezamenlijk gezag volgt het hof eveneens niet, omdat het niet de rol van de GI is het gezamenlijk gezag te bewerkstelligen.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er al langere tijd geen enkele vorm van communicatie tussen partijen mogelijk is en dat iedere vorm van contact tussen partijen leidt tot escalaties. Zo heeft op 12 oktober 2020 wederom een confrontatie tussen partijen plaatsgevonden bij een supermarkt, waarbij de politie is ingeschakeld. Gelet op het voorgaande ziet het hof, met de raad en de GI, op dit moment geen enkele basis bij de ouders voor gezamenlijk gezag. Nu er geen zicht is op verbetering van het gebrek aan communicatie, is het naar het oordeel van het hof ook niet de verwachting dat de ouders in staat zullen zijn op voortvarende en adequate wijze gezamenlijk beslissingen over de kinderen te nemen. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder alleen met het gezag belast blijft. Het hof zal het verzoek van de vader om de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen te belasten derhalve afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Omgangsregeling
5.7
Aan de orde is tevens de begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
5.8
De vader heeft er, gelet op het lange tijdsverloop voordat er überhaupt omgang tot stand kwam, geen vertrouwen in dat de GI de regie heeft in de uitbreiding van de omgangsregeling. De vader is van mening dat de huidige begeleide omgangsregeling van een uur per zes weken uitgebreid kan worden en dat de begeleiding niet langer nodig is, zodat hij ook leuke uitjes met de kinderen kan ondernemen. De vader realiseert zich dat een weekendregeling niet aan de orde is, maar hij wil de bestaande minimale omgangsregeling graag uitbreiden naar eens per vier weken onbegeleid contact en tussendoor een videobelmoment.
5.9
De moeder maakt zich zorgen om de kinderen. Zij wijst daarbij op het feit dat de vader of zijn familie langsrijdt bij het geheime adres waar de kinderen met het pleeggezin wonen en dat de vader volwassen zaken blijft bespreken met de kinderen tijdens de omgangsmomenten. De kinderen zijn kwetsbaar en de belastbaarheid is niet groot, zodat de omgang voorlopig begeleid zal moeten plaatsvinden. De GI kan de omgangsregeling eventueel uitbreiden of anders invullen als dat nodig is, aldus de moeder.
5.1
Volgens de GI wordt er nog steeds tijdens de omgang door de vader met de kinderen gesproken over zaken die tussen volwassenen dienen te worden besproken en is het bovendien voor de vader moeilijk zijn eigen emoties onder controle te houden. Zo gaat hij nog steeds discussies aan met de omgangbegeleiders. De GI heeft ter zitting aangegeven dat wanneer de ouders niet op korte termijn verbetering laten zien, de omgangsregeling niet zal worden uitgebreid. De pleegouders staan niet open voor een videobelmoment, aldus de GI.
5.11
De raad benadrukt dat de omgang alleen kan plaatsvinden als het veilig en verantwoord is. De GI kan bepalen wat de draagkracht van de kinderen is en wat een verantwoorde omgangsregeling met de vader is.
5.12
Het hof is van oordeel dat de huidige begeleide omgangsregeling moet worden gehandhaafd. [kind 1] zal op korte termijn starten met gesprekken met de omgangsbegeleider en ook [kind 2] zal daar mogelijk bij aansluiten in de toekomst. Het is nog onduidelijk wat dat voor gevolgen zal hebben voor de belastbaarheid van de kinderen. Onbegeleide contactmomenten zijn op dit moment niet aan de orde, ook omdat de vader niet lijkt in te zien welke negatieve gevolgen zijn gedragingen hebben voor de kinderen, zoals het bespreken van volwassenzaken met hen. Een uitbreiding van de begeleide omgang is op dit moment niet in het belang van de kinderen, mede gelet op het feit dat de belastbaarheid van de kinderen een punt van zorg is; nog steeds komen zij vrij ontregeld terug bij de pleegouders na de begeleide omgangsmomenten.
Het hof ziet aanleiding de huidige begeleide omgangsregeling in de beschikking vast te leggen, inhoudende dat de vader en de kinderen eenmaal per zes weken een uur begeleid contact met elkaar hebben. De moeder heeft daarnaast eenmaal per vijf weken een uur begeleide omgang met de kinderen. Deze begeleide omgangsregeling kan onder geleide van de GI worden uitgebreid in het belang van de kinderen. Het hof wijst de ouders er op dat het van belang is dat de kinderen tijdens de begeleide omgangsmomenten niet worden belast met volwassen zaken.
Het hof acht de suggestie van de vader een tussentijds videobelmoment vast te stellen niet in het belang van de kinderen, omdat dit videobelmoment zonder professionele begeleiding zou plaatsvinden, terwijl juist deze begeleiding van het contact tussen de vader en de kinderen zo belangrijk is. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de thans uitgevoerde begeleide omgangsregeling zal vaststellen.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij het verzoek van de vader hem samen met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag is afgewezen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de kinderen eenmaal per zes weken gedurende een uur begeleide omgang met de vader hebben, welke regeling onder geleide van de GI kan worden uitgebreid in het belang van de kinderen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. H.A. van den Berg en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 16 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.