ECLI:NL:GHAMS:2021:763

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
200.284.680/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer zonder recht op transitievergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [appellante] met Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM). De kantonrechter had eerder op 17 augustus 2020 de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [appellante]. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat [appellante] geen recht had op een transitievergoeding vanwege haar ernstig verwijtbare gedrag. De zaak begon met een beroepschrift van [appellante] dat op 20 oktober 2020 werd ingediend, waarin zij de beschikking van de kantonrechter aanvocht. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof oordeelde dat [appellante] herhaaldelijk de integriteitsregels van KLM had geschonden door zonder functionele noodzaak toegang te krijgen tot de personeelsdossiers van collega’s en vertrouwelijke informatie te delen met haar partner, die ook bij KLM werkte. Het hof concludeerde dat dit gedrag zodanig verwijtbaar was dat van KLM niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De grieven van [appellante] werden verworpen, en het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.284.680/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 8393980 \ AO VERZ 20-42
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 maart 2021
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. D.M.F. Snelder te Breda,
tegen
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.C. van Fenema te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en KLM genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
20 oktober 2020, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kantonrechter) onder bovengenoemd zaaknummer op 17 augustus 2020 heeft gegeven.
Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 september 2020 zal herstellen dan wel KLM op straffe van verbeurte van een dwangsom daartoe zal veroordelen;
- KLM zal veroordelen tot (door)betaling van haar loon vanaf die datum en, indien de arbeidsovereenkomst tegen een latere datum dan 1 september wordt hersteld, tot betaling van een transitievergoeding;
subsidiair:
- zal bepalen dat [appellante] aanspraak kan maken op de voorzieningen uit de Vrijwillige vertrekregeling 2020 dan wel KLM zal veroordelen tot betaling van een transitievergoeding en
- KLM zal veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding;
primair en subsidiair:
- KLM zal veroordelen tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
Op 14 december 2020 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van KLM ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021. Bij die gelegenheid hebben de advocaten voornoemd namens [appellante] en KLM het woord gevoerd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.19 een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.2.
Op 16 februari 1998 is [appellante] , geboren op [geboortedatum] 1975, in dienst getreden van KLM. Laatstelijk was zij werkzaam als Employee Front Office HRSSC Level 2. Haar salaris bedraagt € 1.827,35 bruto exclusief vakantiegeld en emolumenten, op basis van een parttime percentage van 60%. Op de arbeidsovereenkomst van [appellante] is de cao voor KLM Grondpersoneel Nederland (hierna: de cao) van toepassing.
2.3.
Bij brief van 1 mei 2014 heeft de toenmalig leidinggevende van [appellante] een gespreksbevestiging gestuurd van een gesprek op 3 april 2014 waarin onder meer het volgende is vermeld:
“We hebben gesproken over je integriteit; ik heb je met concrete voorbeelden gewezen op bepaald gedrag wat je hebt getoond waarbij je persoonlijke informatie van anderen (collega en medewerkers) hebt gedeeld met collega’s (…) en tevens de indruk hebt gegeven oneigenlijk gebruik te maken van je functie om informatie over personen op te zoeken in de HR systemen (…).”[appellante] heeft schriftelijk gereageerd op dit verslag en ten aanzien van het eerste gedeelte van bovengenoemd citaat te kennen gegeven dat zij vermoedde dat dit zag op een intern filmpje waarover zij met collega’s had gesproken.
2.4.
In de beoordelingen van [appellante] over 2014 en 2015 is in vrijwel gelijke bewoordingen over integriteit, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Integriteit is een aandachtspunt die we hebben besproken het afgelopen jaar. Je bent je inmiddels meer bewuster geworden hoe om te gaan met vertrouwelijkheid in het contact met anderen.”
2.5.
Op 2 juli 2019 heeft de partner van [appellante] , [X] (hierna: [X] ), destijds werkzaam als purser bij KLM, aan [appellante] een concept e-mail van zijn hand gericht aan zijn leidinggevende laten lezen, waarin hij zijn zorgen uitte over het gedrag van een collega-cabin attendant. Vervolgens heeft [appellante] op 29 juli 2019 het verslag van een gesprek hierover tussen de leidinggevende en deze cabin attendant aan [X] gestuurd.
2.6.
Op 26 september 2019 heeft KLM [X] op staande voet ontslagen, omdat hij meerdere keren de KLM-laptop van [appellante] heeft gebruikt om - met gebruikmaking van de inlogcodes van een of meer collega’s - oneigenlijke aanpassingen in zijn vliegschema aan te brengen.
2.7.
Naar aanleiding hiervan is KLM Security Services een onderzoek gestart en is op 25 september 2019 de KLM-laptop van [appellante] in beslag genomen. Op 26 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen KLM en [appellante] dat bij brief van 5 oktober 2019 is bevestigd. In deze brief heeft KLM [appellante] gewezen op de cao-artikelen met betrekking tot gedrag en het gebruik van KLM-zaken, en op het voorschrift “Veilig omgaan met informatie en systemen”. KLM schrijft in deze brief voorts:
“Dit alles geldt temeer nu er op jouw laptop, vanwege de functie die je bekleedt, vertrouwelijke bedrijfsinformatie, waaronder gevoelige personeelsgegevens, staat. KLM verwacht van haar medewerkers onvoorwaardelijke integriteit, zeker in een functie als die van jou (…). Dit geldt te meer nu je in het recente verleden al eerder op je integriteit bent aangesproken.”
2.8.
.Op 8 oktober 2019 is [appellante] gehoord door KLM Security Service, waarvan een verslag is opgemaakt dat door [appellante] is ondertekend. In dit gesprek heeft [appellante] onder meer verklaard dat zij weliswaar haar KLM-laptop en inloggegevens aan [X] heeft verstrekt maar dat zij niet wist dat hij haar laptop gebruikte om wijzigingen aan te brengen in zijn rooster- en vakantieplanning.
2.9.
Op 11 oktober 2019 heeft KLM aan [appellante] de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping in de zin van artikel 12.1.2(a) cao opgelegd. Nadien mocht [appellante] tot 23 oktober 2019 niet meer zelfstandig aan personeelsdossiers werken en stond zij onder toezicht van haar leidinggevende.
2.10.
Bij verzoekschrift van 23 oktober 2019 heeft [X] de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen.
2.11.
Op 21, 23 en 28 oktober 2019 heeft [appellante] personeelsdossiers van verschillende KLM-medewerkers ingezien.
2.12.
Op 7 november 2019 is [appellante] opnieuw gehoord door KLM Security Services. In het verslag van dit verhoor, dat niet is getekend door [appellante] , is onder meer het volgende vermeld:
“U stelt dat de dossiers van B(…), S(…) en A(…) vanaf mijn account zijn ingezien. U vraagt mij waarom ik dit gedaan heb? Ik heb deze dossiers ingezien uit nieuwsgierigheid. [X]( [X] , hof)
heeft mij verteld dat hij deze personen heeft genoemd in zijn verweer. U vraagt mij of ik deze informatie heb gedeeld met [X] of diens advocaat of een derde? Nee, ik heb dit met niemand gedeeld. Ik heb ze alleen gelezen uit nieuwsgierigheid. (…)U vraagt mij of het mij bekend is dat ik de personeelsdossiers van KLM-ers enkel mag inzien en verwerken in de uitoefening van mijn functie?Ja, dat is mij bekend.”
2.13.
Op 1 december 2019 heeft [appellante] een verklaring opgesteld over KLM-medewerker A. op basis van de door haar verkregen informatie uit diens personeelsdossier. [X] heeft deze verklaring in zijn ontslagprocedure bij de kantonrechter in het geding gebracht.
2.14.
Bij beschikking van 20 januari 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam het ontslag op staande voet van [X] vernietigd, maar de arbeidsovereenkomst tussen KLM en [X] ontbonden per 1 maart 2020 vanwege verwijtbaar handelen door [X] .

3.Beoordeling

3.1.
KLM heeft in eerste aanleg, kort samengevat, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellante] op zo kort mogelijke termijn, primair vanwege zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellante] dat van KLM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair vanwege een combinatie van die twee gronden, kosten rechtens.
3.2.
[appellante] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van KLM. Voor het geval het verzoek zou worden toegewezen, heeft [appellante] verzocht om te bepalen dat zij aanspraak kan maken op de voorzieningen uit de Vrijwillige Vertrekregeling 2020, inclusief een beëindigingsvergoeding, dan wel op een transitievergoeding, en om aan haar ten laste van KLM een billijke vergoeding toe te kennen, met afgifte van een deugdelijke bruto-/netto-specificatie, en met veroordeling van KLM in de proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 september 2020 vanwege verwijtbaar handelen of nalaten van [appellante] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Het verzoek van [appellante] tot toekenning van een transitievergoeding is afgewezen omdat de kantonrechter van oordeel was dat [appellante] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Om diezelfde reden is de ontbinding op grond van artikel 7:671b lid 9 sub b BW uitgesproken zonder inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Het verzoek van [appellante] tot toekenning van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van KLM is eveneens afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd aldus dat partijen de eigen proceskosten dragen.
3.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op. KLM bestrijdt de grieven. [appellante] heeft met grief 1 (onderverdeeld in grief 1a tot en met 1k) betoogd dat het ontbindingsverzoek ten onrechte is toegewezen vanwege verwijtbaar handelen aan haar zijde. De grieven 2, 3 en 4 houden daarmee verband, zodat het hof deze grieven gezamenlijk zal behandelen.
3.5.
De vraag die allereerst voorligt is of (a) het inzien door [appellante] van de personeelsdossiers van A. B. en S. op 23, 25 en 28 oktober 2019, (b) het, mede op basis van de uit het personeelsdossier van A. verkregen informatie, opstellen en doen inbrengen van een verklaring over A. in de ontslagprocedure van [X] en (c) het doorsturen van een schriftelijke bevestiging van een gesprek tussen een cabin-attendant en diens leidinggevende aan [X] op 29 juli 2019 verwijtbaar handelen aan de zijde van [appellante] oplevert.
3.6.
[appellante] betwist dat haar handelen zodanig verwijtbaar is dat van KLM als werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). [appellante] heeft weliswaar haar KLM-laptop en inloggegevens aan [X] verstrekt maar zij wist niet dat hij haar laptop gebruikte om wijzigingen aan te brengen in zijn rooster- en vakantieplanning. Bovendien was daarvoor nog een extra wachtwoord vereist die zij in ieder geval niet aan [X] heeft verstrekt. [appellante] heeft inderdaad de personeelsdossiers van KLM-medewerker A. (tweemaal in 2016 en 2018) en van [X] (meerdere keren in de periode van 2012-2019) ingezien. Zij deed dat evenwel steeds om een werk gerelateerde reden. Verder heeft zij inderdaad eind oktober 2019 - uit nieuwsgierigheid - de personeelsdossiers van drie andere KLM medewerkers (A., S. en B.) bekeken, maar zij heeft die informatie niet (direct) doorgespeeld aan [X] . Pas nadat KLM in haar verweerschrift in de ontslagprocedure van [X] onjuiste informatie over KLM medewerker A. had opgenomen, heeft [appellante] haar verklaring van 1 december 2019 opgesteld ten behoeve van de procedure tussen KLM en [X] , om daarmee die onjuistheden te kunnen weerleggen. Volgens [appellante] was haar handelwijze gerechtvaardigd. Ook heeft zij met de beste bedoelingen de hiervoor in 2.5 vermelde concept e-mail van [X] gelezen en een gespreksverslag over die kwestie aan [X] toegestuurd. KLM kan haar daarvan dus geen verwijt maken. Ten slotte benadrukt [appellante] dat het voor haar onduidelijk was wat KLM precies onder integriteit verstaat. In het bijzonder was haar niet bekend dat het ongeoorloofd was personeelsdossiers van collega’s zonder functionele noodzaak in te zien.
3.7.
Het hof is van oordeel dat [appellante] met de hiervoor onder a tot en met c weergegeven gedragingen verwijtbaar heeft gehandeld. Het volgende is hiertoe redengevend. Vooropgesteld wordt dat de verstrekking door [appellante] van haar wachtwoord en het ter beschikking stellen van haar KLM-laptop aan [X] zijn afgedaan met de schriftelijke berisping van 15 oktober 2019. De omstandigheden die aan die berisping ten grondslag lagen, kunnen niet meer meewegen bij het oordeel over het handelen van [appellante] dat ten grondslag is gelegd aan het ontbindingsverzoek, maar het feit dát er een berisping is gegeven, wel.
3.8.
[appellante] was een gewaarschuwd mens: zij is reeds in 2014 aangesproken onder meer op het delen en/of opzoeken van persoonlijke informatie over KLM-medewerker(s) in de HR-systemen. Op het hierboven weergegeven gespreksverslag uit 2014 heeft [appellante] ten aanzien van het (delen van) het internet filmpje haar zienswijze gegeven, maar niet ten aanzien van het verwijt dat haar werd gemaakt inzake het zonder noodzaak inzien van personeelsdossiers. Vervolgens heeft KLM haar op 15 oktober 2019 schriftelijk berispt voor het verstrekken van haar KLM laptop en inloggegevens aan [X] , waardoor [X] die laptop heeft kunnen gebruiken voor het aanbrengen van wijzigingen in zijn rooster. Daarbij is [appellante] erop gewezen dat (ook) dit een schending van integriteitsregels betreft omdat zij met haar laptop toegang heeft tot vertrouwelijke informatie van KLM-medewerkers en zij verantwoordelijk is voor het juiste gebruik van de door KLM aan haar verstrekte laptop. Tijdens het gesprek met KLM Security Systems op 7 november 2019, waarvan de schriftelijke verslaglegging niet inhoudelijk is betwist door [appellante] , heeft zij bevestigd ervan op de hoogte te zijn dat zij personeelsdossiers slechts mocht inzien en verwerken uit hoofde van haar functie. Gelet op deze voorgeschiedenis neemt het hof als vaststaand aan dat bij [appellante] genoegzaam bekend was dat zij personeelsdossiers niet mocht inzien anders dan voor het uitoefenen van haar functie.
3.9.
Dat er een werk gerelateerde reden was voor het inzien van de personeelsdossiers van A., B. en S. op de genoemde data in oktober 2019 is gesteld noch gebleken, terwijl ten aanzien van het inzien van alle drie de dossiers door [appellante] is toegegeven dat haar inzage verband hield met de procedure van [X] : zij heeft tijdens het verhoor op 7 november 2019 verklaard dat “deze personen genoemd zijn in zijn ( [X] ) verweer”, terwijl zij ten aanzien van KLM medewerker A. een schriftelijke verklaring heeft opgesteld die is ingebracht in [X] ontslagprocedure. Aldus heeft [appellante] de integriteitsregels binnen KLM, waarvan zij op de hoogte was, niet alleen uit hoofde van haar HR-functie maar ook omdat zij daar zowel in 2014 als zeer recent in oktober 2019 expliciet en individueel op was gewezen, geschonden. Het hof acht het ten slotte aannemelijk dat [appellante] deze regels niet louter uit nieuwsgierigheid heeft geschonden, zoals zij tijdens het eerste verhoor door KLM Security Services op 8 oktober 2019 heeft verklaard, maar vanuit een persoonlijk belang gelegen in haar relatie met [X] . [appellante] heeft tijdens de zitting in eerste aanleg immers verklaard dat zij de betreffende dossiers heeft ingezien “om [X] te redden”.
3.10.
Ten slotte vormt ook het op eigen initiatief doorsturen van een verslag van een gesprek tussen een collega en diens leidinggevende aan [X] op 29 juli 2019 een schending van de bij [appellante] bekende integriteitsregels. Geconcludeerd kan worden dat [appellante] aldus bij herhaling haar eigen belang en dat van haar partner heeft laten prevaleren boven het belang van KLM en de privacy van haar collega’s.
3.11.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is het handelen van [appellante] zodanig verwijtbaar dat in redelijkheid niet van KLM kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing lag niet in de rede nu sprake is van verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Dit betekent dat geen grond bestaat voor herstel van de arbeidsovereenkomst.
3.12.
KLM heeft in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat [appellante] geen aanspraak heeft op de voorzieningen uit de Vrijwillige vertrekregeling 2020, onder verwijzing naar de toepasselijke voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat KLM niet reeds voornemens was om de arbeidsovereenkomst met de werknemer om een andere reden (o.a. functioneren) te beëindigen, waaraan in casu niet is voldaan.
3.13.
Vervolgens is de vraag of het handelen van [appellante] ook als
ernstigverwijtbaar handelen kan worden gekwalificeerd. Die vraag dient eveneens bevestigend te worden beantwoord. Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW kan [appellante] geen aanspraak maken op een transitievergoeding, indien het eindigen of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellante] . Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid ligt de lat hoog (vgl. ook HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). Een werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Daarbij zijn de omstandigheden van het geval – waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer – slechts van belang voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid. De overige omstandigheden van het geval (dus omstandigheden die geen verband houden met de gedragingen van de werknemer die tot het ontslag hebben geleid en geen verband houden met de verwijtbaarheid van die gedragingen) zijn in dit verband niet van betekenis. Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer kan zich bij voorbeeld voordoen als een werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of andere misdrijven (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40).
3.14.
Het hof is van oordeel dat het handelen van [appellante] , zoals hierboven is omschreven, moet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar in de zin van dit artikel. Daarbij is met name van belang dat [appellante] bewust de integriteitsregels binnen KLM heeft geschonden, terwijl zij daarvan in elk geval vanuit haar HR-functie op de hoogte was maar ook omdat zij hier in 2014 en vervolgens nog eens in oktober 2019 expliciet op is gewezen. Desondanks heeft zij in november 2019 opnieuw een personeelsdossier bekeken en informatie daaruit met haar partner gedeeld voor haar eigen doeleinden/belangen, althans die van haar partner. Hierdoor heeft [appellante] misbruik gemaakt van haar bevoegdheden als HR-medewerker en haar toegang tot vertrouwelijke informatie van KLM-medewerkers. Dit valt haar ernstig aan te rekenen. Nu ernstige verwijtbaarheid bestaat aan de kant van [appellante] ter zake van de beëindiging van de arbeidsrelatie tussen partijen, is KLM aan [appellante] geen transitievergoeding verschuldigd. Ook betekent dit dat de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 9 sub b BW heeft kunnen bepalen op een eerder tijdstip dan waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, te weten 1 september 2020. De grieven 1 tot en met 4 falen.
3.15.
Ook komt [appellante] op tegen de beslissing van de kantonrechter om geen billijke vergoeding toe te kennen. [appellante] meent dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van KLM, omdat zij onterechte verwijten over [appellante] heeft opgenomen in het verzoekschrift en onjuiste en/of vertrouwelijke informatie in de ontslagprocedure van [X] aan de kantonrechter heeft verstrekt. Naar het oordeel van het hof kunnen deze stellingen van [appellante] , daargelaten of deze juist zijn, niet leiden tot de conclusie dat aan [appellante] een billijke vergoeding toekomt. Op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW kan slechts aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. In dit geval is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg van - al dan niet ernstig verwijtbaar - handelen van KLM maar van handelen van [appellante] . Ook deze – ongenummerde - grief faalt.
3.16.
De conclusie is dat de grieven tevergeefs zijn voorgesteld. Partijen hebben geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak, zodat hun bewijsaanbiedingen worden gepasseerd. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van KLM begroot op € 760,= aan verschotten en € 2.228,= voor salaris;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Verbeek, T.S. Pieters en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.