Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
[appellant sub 3],
[appellante sub 4],
[appellant sub 5],
[appellante sub 6],
[appellante sub 7],
[appellante sub 8],
[appellante sub 9],
[appellant sub 10],
[appellant sub 11],
[appellant sub 12],
[appellant sub 13],
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
Vaststelling kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen en erfdienstbaarheden” (verder: de akte vaststelling kettingbedingen) vastgelegd. In die akte is onder meer het navolgende opgenomen:
A. KETTINGBEDINGEN
juridische levering, ontbindende voorwaarde
in conventiegevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank voor recht verklaart dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] verplicht zijn om over de afgelopen verhuren en in de toekomst provisie af te dragen aan Sondel overeenkomstig artikel 3 van de boekingsovereenkomst, [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag aan boetes van € 74.300,00 (met wettelijke rente), [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 1.520,53 (met wettelijke rente) en [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hoofdelijk veroordeelt in de (na)kosten van het geding (met wettelijke rente). Sondel heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zich ten onrechte op het standpunt stellen dat zij niet meer dan de in artikel 3.1 onder c van de boekingsovereenkomst opgenomen minimumprovisie van € 25,00 per boeking aan Sondel verschuldigd zijn, dat in verband met het voldoen door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] van de opgelopen betalingsachterstand in de loop van de procedure de aanvankelijk ingestelde eis dienovereenkomstig is verminderd, maar dat die betalingsachterstand met zich brengt dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in strijd hebben gehandeld met artikel 2 van het kettingbeding, zodat zij gehouden zijn de in artikel 11 van het kettingbeding verschuldigde en gevorderde boete aan Sondel te voldoen. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben tegen deze vordering verweer gevoerd en zelf
in reconventiegevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank primair artikel A.2.a van de akte vaststelling kettingbedingen en de artikelen 1 en 3 van de boekingsovereenkomst buiten toepassing verklaart op grond van artikel 6:248 lid 2 BW en subsidiair de overeenkomsten wat betreft de genoemde bepalingen geheel of gedeeltelijk ontbindt dan wel de gevolgen ervan wijzigt op grond van artikel 6:258 BW althans (meer subsidiair) op grond van artikel 6:259 BW, in alle gevallen – en ook uiterst subsidiair op grond van artikel 6:248 lid 1 BW – met verklaring voor recht dat zij, kort gezegd, geen provisie aan Sondel zijn verschuldigd. Voorts hebben zij, voor het geval dat de rechtbank oordeelt dat zij toch provisie moeten betalen aan Sondel, gevorderd dat de rechtbank ten aanzien van de verschuldigde provisie bepaalt dat deze provisie, kort samengevat, primair wordt beperkt tot een vaste vergoeding van € 25,00 per verhuurperiode, subsidiair wordt bepaald aan de hand van de werkelijke verhuurprijs en meer subsidiair niet boven de marktprijs van vergelijkbare huurruimte op digitale platforms mag uitkomen en niet over de prijzen genoemd in de prijslijst in rekening mag worden gebracht als [appellant sub 1] en [appellante sub 2] de woningen voor een lager bedrag verhuren, in alle gevallen met veroordeling van Sondel tot betaling aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] van een bedrag van € 3.973,46 (te vermeerderen met nadere provisie en wettelijke rente) en van de proceskosten, inclusief nakosten.
in conventievoor recht verklaard dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] verplicht zijn om over de afgelopen verhuren en in de toekomst provisie af te dragen aan Sondel overeenkomstig artikel 3 van de boekingsovereenkomst, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen, en
in reconventiede vorderingen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, met wettelijke rente. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komen [appellanten] in hoger beroep met vijf grieven op.
inoverleg met de eigenaar en dat hamvraag is hoe deze bepaling moet worden uitgelegd. Bij die uitleg stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht, waarbij telkens van beslissende betekenis zijn alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Hiervan uitgaande komt ook het hof tot een uitleg van artikel 1.4 van de boekingsovereenkomst als door de rechtbank geoordeeld. Die uitleg komt, kort gezegd, erop neer dat mogelijk moet zijn dat algemeen geldende verhuurtarieven worden vastgesteld, wat praktisch onmogelijk wordt als van iedere individuele eigenaar toestemming daartoe moet worden verkregen, een uitleg die, gelet op de strekking van de boekingsovereenkomst, zodanig voor de hand ligt dat partijen die bepaling redelijkerwijs niet anders hebben kunnen begrijpen. De woorden “in overleg met” de eigenaar in genoemd artikel 1.4 betekenen dus niet dat instemming van de eigenaar is vereist, maar dat vaststelling van de huurprijs door Sondel dient plaats te vinden
naoverleg met de eigenaren.
enigoverleg met de eigenaren daaromtrent te plegen overweegt het hof dat [appellanten] deze stelling – door enkel te verwijzen naar producties 18 en 19 en het verhandelde ter zitting in eerste aanleg – niet althans onvoldoende hebben toegelicht en die stelling reeds daarom moet worden gepasseerd. Daaraan voegt het hof ten overvloede toe dat uit de e-mails die tot die producties behoren in elk geval blijkt dat Sondel in het verleden de eigenaren jaarlijks per e-mail heeft uitgenodigd voor het plegen van overleg (door het geven van een zienswijze op een prijsvoorstel) over het vaststellen van een uniforme prijslijst voor het komende jaar (zie bijvoorbeeld de e-mails van Sondel van 6 november 2016 en 10 oktober 2017 met het oog op de jaren 2017 en 2018), waarop blijkens de overgelegde e-mails door de eigenaren weinig constructief, althans zonder inhoudelijk in te gaan op het voorstel, is gereageerd, wat zich (blijkens productie 28 van de zijde van [appellanten] ) heeft herhaald met betrekking tot het jaar 2021. Dit betekent dat de eigenaren, voor zover geen inhoudelijk overleg plaatsvindt, dit aan zichzelf hebben te wijten (zie ook productie 21 bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, de e-mail van de VvE van 17 september 2014, tweede alinea) en dat dus geen grond bestaat voor de stelling dat Sondel de huurprijzen vaststelt zonder enig overleg met de eigenaren.
grief Ifaalt.
grief IImoet worden verworpen.
veronderstellenderwijsuitgaat. Bovendien volgt uit wat hiervoor (onder 3.8.1 en 3.8.2) is overwogen dat er niet van mag worden uitgegaan dát Sondel minder werkzaamheden verricht. [appellant sub 1] betrekken bij de stelling dat artikel 6:248 lid 2 BW toepassing verdient voorts de stelling dat, kort gezegd, Sondel eenzijdig te hoge verhuurprijzen vaststelt en daarover provisie berekent, terwijl de werkelijke verhuurprijzen lager liggen. Hieromtrent geldt het volgende. Voor zover [appellanten] zich erover beklagen dat Sondel de verhuurprijzen eenzijdig vaststelt, verwijst het hof naar wat het hiervoor (onder 3.6.2) reeds heeft overwogen. Voor zover [appellanten] betogen dat Sondel te hoge verhuurprijzen vaststelt volstaat het hof met verwijzing naar het (degelijke en niet gemotiveerd door [appellanten] bestreden) rapport van [B] Advies van 11 februari 2020, waarin onder meer wordt geconcludeerd (blz. 13) dat onderzoek naar de prijsontwikkeling van Sondel laat zien dat de prijzen de afgelopen jaren beperkt zijn verhoogd en dat de prijsstelling van Sondel marktconform is en zelfs ruimte biedt voor prijsverhogingen, waarbij bovendien geldt dat de tarieven van Sondel en die van de zelfverhuurders op het park niet ver uiteen lopen, zodat sprake is van marktconformiteit. Voor zover [appellanten] in dit verband nog hebben gesteld dat Sondel ten onrechte kortingen aanbiedt op de verhuurprijzen geldt dat ter terechtzitting van het hof is komen vast te staan dat dit niet stelselmatig gebeurt en incidenteel het verlenen van korting noodzakelijk is om de bungalows verhuurd te krijgen.
grief IIIevenmin terecht is voorgesteld.
grief IVeveneens faalt.
grief Vmist dus doel.