Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
echt niet boven de inkomensgrens te zijn gekomen”. Het aanhoudend verzaken van deze informatieplicht van de vrouw in samenhang met het liegen over de hoogte van haar inkomen maakt dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat hetgeen partijen hebben beoogd bij het opstellen van de overeenkomst (bepaling van de hoogte van de partneralimentatie of eventueel geen partneralimentatie) niet van de grond is gekomen. De situatie heeft zich voorgedaan dat de vrouw pas naar aanleiding van de procedure in eerste aanleg inzage heeft gegeven in haar inkomen en zelfs ten onrechte over het jaar 2018 partneralimentatie heeft ontvangen, welke wetenschap bij de man enkel naar boven is gekomen onder druk van de procedure in eerste aanleg, althans de zelfstandige verzoeken van de man. Op grond van het vorenstaande is het basisvertrouwen dat ten grondslag heeft gelegen aan de totstandkoming van de overeenkomst er niet meer (en is dit vertrouwen bij de man ten onrechte geweest) en is ongewijzigde instandhouding van de partneralimentatie-overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Verder stelt de man dat de vrouw een grotere verdiencapaciteit heeft, waardoor zij in staat is haar inkomen zodanig te verhogen dat het boven de in de partneralimentatie-overeenkomst vastgestelde inkomensgrens van € 37.697,- uitkomt en geen behoefte meer bestaat aan alimentatie.