ECLI:NL:GHAMS:2021:695
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en toepasselijk recht in internationaal privaatrechtelijke context
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, die in 2017 in New York zijn gehuwd en daarna in Nederland hebben samengewoond. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, betwist de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op het huwelijksvermogensregime en stelt dat het recht van de staat Louisiana of New York van toepassing zou moeten zijn. De vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, verzoekt om bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is en dat de woning tot de gemeenschap van goederen behoort.
Het hof oordeelt dat de eerste huwelijksdomicilie van partijen in Nederland was, waardoor het Nederlandse recht van toepassing is. De man heeft geen voldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat partijen niet in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het hof bevestigt dat de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is, inclusief de woning die op naam van de man staat. De man heeft ook geen uitzonderlijke omstandigheden aangetoond die rechtvaardigen dat de woning niet bij helfte wordt verdeeld. De verzoeken van de man worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.
De vrouw heeft verzocht om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar het hof oordeelt dat de belangen van de man zwaarder wegen, gezien de ingrijpende gevolgen van een eventuele executie. De beschikking wordt derhalve niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.