ECLI:NL:GHAMS:2021:681
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incidenten ex artikel 234 Rv tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad en ex artikel 351 Rv tot schorsing van de tenuitvoerlegging in een huurovereenkomst
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over incidenten die voortvloeien uit een huurovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, heeft hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die de huurovereenkomst met de geïntimeerde, [X] BEHEER B.V., heeft ontbonden en de ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte heeft gelast. De appellant heeft in het incident ex artikel 234 Rv gevorderd dat het bestreden eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, terwijl hij in het voorwaardelijk incident ex artikel 351 Rv heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het eindvonnis wordt geschorst.
De kantonrechter had eerder de appellant veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 45.924,20 en had de vordering van de appellant in reconventie afgewezen. De appellant heeft aangevoerd dat hij geen huurder meer is omdat hij door huurkoop eigenaar van het gehuurde is geworden en dat er geen huurachterstand is, mede gezien de verjaring. De geïntimeerde heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van de appellant.
Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden afgewezen, omdat de kantonrechter in een aanvullend vonnis het bestreden eindvonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is eveneens afgewezen, omdat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de kantonrechter wordt afgeweken. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.