ECLI:NL:GHAMS:2021:681

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
200.285.611/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten ex artikel 234 Rv tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad en ex artikel 351 Rv tot schorsing van de tenuitvoerlegging in een huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over incidenten die voortvloeien uit een huurovereenkomst. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, heeft hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, die de huurovereenkomst met de geïntimeerde, [X] BEHEER B.V., heeft ontbonden en de ontruiming van de gehuurde bedrijfsruimte heeft gelast. De appellant heeft in het incident ex artikel 234 Rv gevorderd dat het bestreden eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, terwijl hij in het voorwaardelijk incident ex artikel 351 Rv heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het eindvonnis wordt geschorst.

De kantonrechter had eerder de appellant veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 45.924,20 en had de vordering van de appellant in reconventie afgewezen. De appellant heeft aangevoerd dat hij geen huurder meer is omdat hij door huurkoop eigenaar van het gehuurde is geworden en dat er geen huurachterstand is, mede gezien de verjaring. De geïntimeerde heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van de appellant.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden afgewezen, omdat de kantonrechter in een aanvullend vonnis het bestreden eindvonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is eveneens afgewezen, omdat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de kantonrechter wordt afgeweken. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.285.611/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 8085479 CV EXPL 19-14855
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 maart 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident ex 234 Rv,
eiser in het voorwaardelijk incident ex 351 Rv,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex 234 Rv,
verweerster in het voorwaardelijk incident ex 351 Rv,
advocaat: mr. H.C.M. Kortman te Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 3 november 2020 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 19 augustus 2020 en 21 oktober 2020 (verder: het bestreden eindvonnis), welk eindvonnis op de voet van artikel 32 Rv bij vonnis van 2 december 2020 is aangevuld, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [X] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie houdende incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad op de voet van artikel 234 Rv van de zijde van [X] van 17 november 2020, met producties;
- antwoordconclusie incidentele vordering, tevens houdende voorwaardelijk zelfstandige incidentele vordering (incident tot schorsing ex artikel 351 Rv) van de zijde van [appellant] van 1 december 2020;
- antwoordconclusie van de zijde van [X] , eveneens van 1 december 2020;
- akte van de zijde van [X] van 15 december 2020, met als productie voormeld vonnis van 2 december 2020.
Vervolgens is arrest gevraagd in de incidenten.
In het incident ex artikel 234 Rv heeft [X] gevorderd dat het bestreden eindvonnis waar het betreft de veroordelingen van [appellant] alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
[appellant] heeft in het incident ex artikel 234 Rv geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] in de kosten van het incident, met nakosten. [appellant] heeft tevens op de voet van artikel 351 Rv voorwaardelijk incidenteel gevorderd te bepalen dat de tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis wordt geschorst, met veroordeling van [X] in de kosten van het incident.
[X] heeft in het voorwaardelijke incident ex artikel 351 Rv geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor de incidenten van belang, om het volgende.
(i) Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter op vordering van [X] als opvolgend verhuurder de huurovereenkomst met [appellant] , die ziet op bedrijfsruimte aan de [adres] , gemeente [gemeente] , ontbonden, de ontruiming van het gehuurde gelast en [appellant] veroordeeld tot, onder meer, betaling van een bedrag van € 45.924,20 aan huurachterstand tot en met september 2020. De vordering van [appellant] in reconventie is afgewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten, in conventie en in reconventie. De kantonrechter heeft daartoe, samengevat, onder meer overwogen dat het verweer van [appellant] , dat hij geen huurder meer is omdat hij door huurkoop eigenaar van het gehuurde is geworden, niet slaagt en dat ten aanzien van de gevorderde huurachterstand geen beroep op verjaring is gedaan.
(ii) Bij brief van 27 oktober 2020 heeft [X] de kantonrechter verzocht het bestreden eindvonnis op de voet van artikel 31 Rv te verbeteren dan wel alsnog aanvullend ex artikel 32 Rv te beslissen, aldus dat dat vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, aangezien [X] in de procedure uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gevorderd en daarop niet (gemotiveerd) is beslist.
(iii) [appellant] heeft de kantonrechter bij akte van 18 november 2020 verzocht om het verzoek van [X] af te wijzen.
(iv) Bij vonnis van 2 december 2020 heeft de kantonrechter vastgesteld dat hij heeft verzuimd om te beslissen op de vordering van [X] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De kantonrechter heeft vervolgens het bestreden eindvonnis in conventie (alsnog) uitvoer bij voorraad verklaard en daartoe het volgende overwogen.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Mede gezien de omstandigheid dat al jaren geen huur wordt betaald en er ook geen zekerheid is aangeboden voor het mogelijk verder oplopen van de huurvordering hangende een appel is de (overigens eerst bij reactie op het verzoek tot aanvulling aangevoerde) omstandigheid dat voor [appellant] door het coronavirus geen andere bedrijfsruimte voorhanden is, onvoldoende reden om anders te beslissen.
in het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.2.
Gelet op het feit dat de kantonrechter bij aanvullend vonnis het bestreden eindvonnis in conventie alsnog uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, zoals hiervoor overwogen, heeft [X] geen belang meer bij toewijzing van haar vordering. De vordering wordt dan ook afgewezen.
2.3.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging
2.4.
[appellant] heeft voorwaardelijk (namelijk voor het geval het bestreden eindvonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad is of wordt verklaard) incidenteel gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis wordt geschorst. Omdat de kantonrechter, zoals gezegd, bij aanvullend vonnis van 2 december 2020 het bestreden eindvonnis, voor zover gewezen in conventie, alsnog uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, is de voorwaarde waaronder de onderhavige incidentele vordering is ingesteld vervuld en zal het hof hierover een beslissing nemen.
2.5.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis heeft [appellant] , kort gezegd, het volgende aangevoerd. [X] heeft geen in redelijkheid te respecteren belang bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij afweging van de betrokken belangen, weegt het belang van [appellant] het zwaarst, gezien de onomkeerbaarheid van een tenuitvoerlegging. Door het coronavirus is voor hem op korte termijn geen andere bedrijfsruimte voorhanden. Op het eerste gezicht is zonder meer duidelijk dat in 2009 (en vanaf 31 januari 2020) de oorspronkelijke huurovereenkomst uit 1991 niet meer bestond. Er is geen huurachterstand (van de door [X] gestelde hoogte), mede gelet op het feit dat sprake is van verjaring. Daarom is er volgens [appellant] voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis te schorsen totdat in hoger beroep is beslist.
2.6.
[X] heeft verweer gevoerd, op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.7.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
2.8.
Het hof overweegt verder als volgt. De kantonrechter heeft in de aanvulling op het bestreden eindvonnis van 2 december 2020 een gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, zoals hiervoor onder 2.1 (iv) weergegeven. [appellant] heeft aan zijn vordering geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die hierbij niet reeds in aanmerking zijn of konden worden genomen door de kantonrechter. De stelling van [appellant] dat voor hem door het coronavirus op korte termijn geen andere bedrijfsruimte voorhanden is, heeft de kantonrechter bij zijn beslissing reeds meegewogen. Voorts is niet gebleken dat het bestreden eindvonnis op een kennelijke - feitelijke of juridische - misslag berust. Daartoe is immers ten minste vereist dat reeds op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging of in het dictum onjuist is. Dit kan niet worden gezegd over het oordeel van de kantonrechter dat, kort gezegd, de oorspronkelijke huurovereenkomst is blijven bestaan en dat [appellant] geen eigenaar van de bedrijfsruimte is geworden door een overeenkomst van huurkoop; een en ander vergt nader onderzoek van de feiten. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat er geen omstandigheden zijn die kunnen rechtvaardigen dat van het hiervoor onder 2.7 opgenomen uitgangspunt wordt afgeweken, zodat de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
2.9.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.10.
De hoofdzaak zal naar de hierna te noemen rol worden verwezen voor memorie van grieven.

3.Beslissing

Het hof:
ten aanzien van het incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
ten aanzien van het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 20 april 2021 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D. Kingma en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.