ECLI:NL:GHAMS:2021:65

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
23-002682-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de straf in winkeldiefstalzaak met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 4 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1971, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en had zich opnieuw schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken geëist, terwijl de raadsvrouw een geheel voorwaardelijke straf of een taakstraf had verzocht.

Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn langdurige verslaving aan cocaïne en de positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals zijn opname in een ontwenningskliniek en de stabilisatie van zijn leefsituatie. Ondanks de ernst van de feiten en het recidivepatroon, heeft het hof besloten de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen. Dit om de verdachte te stimuleren op het goede pad te blijven en om te voorkomen dat hij opnieuw gedetineerd zou raken, wat zijn positieve ontwikkelingen zou kunnen doorkruisen. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de beslissing genomen om het vonnis waarvan beroep te vernietigen ten aanzien van de gevangenisstraf, maar het vonnis voor de rest te bevestigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002682-19
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-043472-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft het hof primair verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en subsidiair een taakstraf, eventueel gecombineerd met één dag gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende winkelbedrijven. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder kan veroorzaken voor de gedupeerde winkelbedrijven.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 december 2020 is de verdachte veelvuldig eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten, veelal tot vrijheidsstraffen. Dit weegt sterk in zijn nadeel.
Mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidiverende winkeldieven plegen te worden opgelegd zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend zijn. Toch zal het hof daar in dit geval niet voor kiezen. Daartoe is het volgende redengevend.
Gebleken is dat de verdachte al jarenlang verslaafd is aan cocaïne. Hij pleegt vermogensdelicten om zijn verslaving te kunnen bekostigen. Doordat hij ook een groot deel van de uitkering die hij geniet aan verdovende middelen besteedt, zijn er schulden ontstaan. Eerdere trajecten van (klinische) opnames, begeleiding en reclasseringstoezicht hebben niet blijvend tot beëindiging van het recidive van de verdachte kunnen leiden.
Uit een brief van 4 januari 2021 van een begeleider van de verdachte en hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht blijkt dat de leefsituatie van de verdachte zich in toenemende mate lijkt te stabiliseren. De verdachte heeft zich op eigen initiatief laten opnemen in een ontwenningskliniek in Schotland en is inmiddels ingesteld op methadon. Daarnaast heeft hij een dagbesteding waarin hij plezier heeft. Verder staat hij onder bewind en krijgt hij leefgeld. Ook heeft hij weer contact met zijn ouders en zoons. Er lijkt meer rust, ritme en regelmaat in zijn leven te zijn gekomen, waardoor de basis is gelegd om langzaamaan een volwaardige positie in de maatschappij te krijgen.
Deze positieve ontwikkelingen vinden weerklank in genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in die zin dat daaruit blijkt dat de verdachte na 7 mei 2020 geen misdrijven meer heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Daarmee is een hardnekkig recidivepatroon vooralsnog tot een halt gekomen. Het hof acht het in het belang van de verdachte, maar (met het oog op het voorkomen van recidive) vooral in dat van de samenleving dat deze prille positieve ontwikkelingen niet worden doorkruist door een straf die zou meebrengen dat de verdachte op dit moment opnieuw gedetineerd zou raken. Daarom zal het hof de gevangenisstraf van 6 weken die passend wordt geacht, geheel in voorwaardelijke vorm gieten. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van de feiten benadrukken en beoogt het de verdachte anderzijds te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2021.
=========================================================================
[…]