ECLI:NL:GHAMS:2021:64

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
23-000785-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de straf en vordering tenuitvoerlegging in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een mes. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de opgelegde straffen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een kapmes en had zich niet gehouden aan eerder opgelegde voorwaarden. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering in de zaak A voldoende was en verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte vrijgesproken moest worden. De verdachte had een geschiedenis van strafbare feiten en was onder toezicht van de reclassering. Het hof besloot om de gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden, om de verdachte te stimuleren zijn positieve ontwikkelingen voort te zetten en recidive te voorkomen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het hof legde ook een voorwaardelijke geldboete op van € 200,00. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten, maar ook de noodzaak om de verdachte de kans te geven zijn leven te verbeteren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000785-20
datum uitspraak: 19 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-252230-19 (zaak A) en 13-005633-20 (zaak B) en 13-019145-20 (zaak C) en 13-021400-20 (zaak D), alsmede 13-701039-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, zulks met uitzondering van de opgelegde straffen en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de gehanteerde bewijsvoering vervangt door de onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die (in de gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zullen worden vervat.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden, omdat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Daartoe is aangevoerd dat enkel uit de verklaring van de aangever [aangever] kan worden afgeleid dat de verdachte met een mes heeft gezwaaid en gedreigd, nu laatstgenoemde zich niet meer kan herinneren wat zich heeft voorgedaan.
Het hof is van oordeel dat de aangifte van [aangever] in voldoende mate en op overtuigende wijze wordt ondersteund door het gegeven dat onmiddellijk na het incident op het aanrecht in de keuken van de woning waarin de verdachte zich bevond een machete van 65 centimeter met gekromd lemmet – door de aangever beschreven als een ‘Aladdin zwaard’ – is aangetroffen. Om die reden en ook overigens is er geen reden om te twijfelen aan de waarachtigheid van de verklaring van de aangever. Het enkele feit dat de verdachte zich niet meer kan herinneren wat er de bewuste nacht is voorgevallen maakt dit niet anders. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak A onder 1 en het in de zaken B tot en met D bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken en ter zake van het in eerste aanleg in zaak A onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 200,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak A onder 1 en het in de zaken B tot en met D tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren, en ter zake van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde een voorwaardelijke geldboete van € 200,00 met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht om in geval van strafoplegging aansluiting te zoeken bij de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich jegens een bekende van hem schuldig gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door hem een lang en groot kapmes te tonen en daarmee te zwaaien. Het slachtoffer zal daardoor veel angst zijn ingeboezemd en nog regelmatig terug hebben gedacht aan deze buitengewoon nare ervaring.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een woordelijke bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht jegens een buurtbewoner die de verdachte aansprak op de onorthodoxe wijze waarop hij zijn fiets meende te moeten stallen. Aldus heeft hij bij deze buurtbewoner gevoelens van angst, ontzetting en onbehagen veroorzaakt.
Tot slot heeft de verdachte zich tot twee maal toe schuldig gemaakt aan het overtreden van een aan hem namens de burgemeester gegeven verwijderingsbevel door zich in een gebied op te houden, terwijl hij wist dat hij daar niet mocht zijn. De verdachte heeft zodoende door het bevoegd gezag gegeven bevelen genegeerd en het ter handhaving van de openbare orde gevoerde beleid doorkruist.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof dat de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie bij vonnis van 13 september 2018 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een reeks aan misdrijven en wel tot een merendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. De daaraan verbonden proeftijd loopt tot 27 september 2021. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw en herhaaldelijk strafbare feiten te plegen.
Tegen die achtergrond acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de onvoorwaardelijke geldboete zoals door de rechter in eerste aanleg opgelegd in beginsel zeer passend. Toch zal het hof hier in dit geval niet voor kiezen. Daartoe is het volgende redengevend.
De verdachte kampt met een hardnekkige verslaving aan alcohol en cocaïne en met psychiatrische problemen. Hij heeft lange tijd geen vaste woon- of verblijfplaats gehad. Eerdere trajecten van (klinische) behandeling, (woon)begeleiding en reclasseringstoezicht hebben niet (blijvend) tot stabilisatie van zijn situatie geleid, onder andere omdat de verdachte de gemaakte afspraken niet nakwam, zich onbereikbaar hield, dreigend gedrag vertoonde of recidiveerde.
Bij genoemd vonnis van 13 september 2018 is de verdachte, kort gezegd, middels de daarbij gestelde bijzondere voorwaarden verplicht tot (i) het naleven van een meldplicht bij Reclassering Inforsa (ii) het ondergaan van een behandeling voor psychiatrische problematiek bij het FAZ of een forensisch ambulant team (of soortgelijke zorg), (iii) het verlenen van medewerking aan urinecontroles en, indien daaruit of anderszins de noodzaak daartoe naar voren komt, het ondergaan van een op verslavingsproblematiek gerichte behandeling, (iv) een klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ingeval van een terugval of crisissituatie en (v) meewerken aan een dagbestedingstraject.
De aan Reclassering Inforsa verbonden toezichthouder van de verdachte [naam] heeft op 18 december 2020 te kennen gegeven dat het reclasseringstoezicht, dat eerder een minder hoopgevend beloop had, sinds medio 2020 goed verloopt. Verder verblijft verdachte sinds 2 augustus 2020 in FPA [adres], alwaar hij zich inzet voor zijn behandeling en meewerkt aan alle onderdelen en onderzoeken naar zijn IQ, PTSS en Niet Aangeboren Hersenletsel. Als deze onderzoeken gereed zijn zal worden bezien welke woonvorm passend kan worden geacht en zal hij daarvoor worden aangemeld. De toezichthouder heeft laten weten het van belang te vinden dat het ingezette traject nu niet wordt onderbroken (naar het hof begrijpt: door een nieuwe detentie van de verdachte).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij inderdaad intensief bezig is met verschillende therapieën, waaronder hulp voor zijn verslaving, en dat hij gemotiveerd is de negatieve spiraal te doorbreken.
Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof het in het belang van de verdachte, maar (uit het oogpunt van het voorkomen van recidive) vooral in dat van de samenleving dat deze positieve ontwikkelingen niet worden geblokkeerd of doorkruist door een straf die zou meebrengen dat de verdachte wederom gedetineerd raakt. Daarom zal de passend geachte gevangenisstraf geheel in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van de feiten benadrukken en beoogt het de verdachte anderzijds te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.
De verdachte zal tot augustus 2021 in FPA [adres] verblijven. Op dit moment is ongewis of hij direct daarna in een passende woonvorm kan worden geplaatst. Verder acht het hof het gelet op de aard van de (meervoudige) problematiek van de verdachte aannemelijk dat hij ook na ommekomst van de aan het vonnis van 13 september 2018 verbonden proeftijd gebaat is bij toezicht van en begeleiding door de reclassering. Daarom zullen – in ieder geval – na te noemen bijzondere voorwaarden worden gesteld. Indien later mocht blijken dat het in het belang van de verdachte is dat er nadere of andere bijzondere voorwaarden worden geformuleerd, kan er een daartoe strekkend(e) vordering of verzoek worden ingediend.
In de actuele persoonlijke situatie van de verdachte – die schulden heeft – wordt voorts aanleiding gezien de door de politierechter uitgesproken geldboete in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 62, 63, 184 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-701039-18

Het openbaar ministerie heeft een vordering tot tenuitvoerlegging ingediend met parketnummer 13-701039-18. Diverse gegevens zijn op deze (nagenoeg blanco) vordering verder niet ingevuld. Het hof ziet dan ook aanleiding om deze vordering – gelijk de advocaat-generaal heeft gevorderd – af te wijzen, reeds omdat deze niet voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en het in zaak B, zaak C en zaak D bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich meldt bij Reclassering Inforsa, zo vaak en lang als zijn toezichthouder dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens die toezichthouder worden gegeven;
- verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden een de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, een en ander zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 21 oktober 2019 met parketnummer 13-701039-18.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. C.N. Dalebout en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2021.
=========================================================================
[…]