2.2.Op 3 februari 2017 heeft vader een testament gemaakt, dat is gepasseerd door de notaris. Bij dit testament heeft vader de echtgenote en zijn twee kinderen (klager 2 en klager 3) tot zijn enige erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. Verder heeft vader bepaald dat de wettelijke verdeling van afdeling 1, titel 3, Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt. In vaders testament (hierna ook: het testament) staat onder andere het volgende vermeld:
“
(…)
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
(…)
4. Bij scheiding geen rechten/bevoegdheden
Ik sluit mijn echtgenote uit van alle rechten of bevoegdheden die zij ontleent aan dit testament op grond van erfgenaamschap of een andere hoedanigheid, als:
- op het moment van mijn overlijden een echtscheiding of scheiding van tafel en bed tussen mij en mijn echtgenote is ingetreden; of
- vóór mijn overlijden ten aanzien van het huwelijk van mij en mijn echtgenote een procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed is aangevangen.
(…)
HOOFDSTUK 2. MIJN ERFGENAMEN
1. Wie erfgenamen zijn
a. Aanwijzen erfgenamen bij overlijden vóór echtgenote
Voor het geval ik eerder overlijd dan mijn echtgenote, benoem ik tot mijn erfgenamen, ieder voor een gelijk deel: mijn echtgenote en ieder van mijn kinderen. Ik verklaar de wettelijke regels van plaatsvervulling van toepassing op mijn afstammelingen. Er is geen plaatsvervulling ten aanzien van een onwaardige persoon.
Voor het geval de erfstelling ten aanzien van mijn kinderen en verdere afstammelingen geen effect heeft, benoem ik mijn echtgenote tot mijn enig erfgenaam.
b. Aanwijzen erfgenamen bij overlijden tegelijk met of na echtgenote
Voor het geval de erfstelling ten aanzien van mijn echtgenote geen effect heeft, benoem ik mijn kinderen tot mijn erfgenamen, ieder voor een gelijk deel. Ik verklaar de wettelijke regels van plaatsvervulling van toepassing op mijn afstammelingen. Er is geen plaatsvervulling ten aanzien van een onwaardig persoon.
(…)
3. Vrijstelling inbreng
Ik stel mijn afstammelingen vrij van de verplichting tot inbreng van de waarde van giften in mijn nalatenschap. Dit geldt niet als een verplichting tot inbreng bij de gift is opgelegd.
HOOFDSTUK 3. LEGAAT
Voor het geval ik overlijd na of tegelijk met mijn echtgenote, legateer ik, af te geven binnen zes (6) maanden na mijn overlijden, aan ieder van mijn stiefkleinkinderen, een som in contanten ter grootte van het voor ieder van hen van erfbelasting vrijgestelde bedrag overeenkomstig het ten tijde van mijn overlijden bepaalde in artikel 32 lid 1 onder 4d Successiewet 1956 of een daarvoor in de plaats getreden regeling. De hoogte van het bedrag van dit legaat is dus afhankelijk van eventueel andere (fictieve) verkrijgingen.
De legaten zijn opeisbaar zes (6) maanden na mijn overlijden. Aan deze legaten is de voorwaarde verbonden dat de desbetreffende legataris niet als erfgenaam in mijn nalatenschap is gerechtigd en mijn nalatenschap niet als erfgenaam heeft verworpen.
De legaten komen ten laste van de verkrijging van het kind van mij dat de ouder van het betreffende kleinkind is.
HOOFDSTUK 4. BEWIND
Instelling, duur en strekking bewind
Ik stel een bewind in over alle door mij aan ieder van mijn stiefkleinkinderen (hierna te noemen: de rechthebbende) nagelaten of vermaakte goederen.
Het bewind is ingesteld in het belang van de rechthebbende.
Het bewind wordt mede ingesteld omdat de rechthebbende ongeschikt of onmachtig is in het beheer te voorzien en/of dat zonder bewind de goederen hoofdzakelijk aan de schuldeisers van de rechthebbende ten goede zouden komen.
(…)
Benoeming bewindvoerder
Ik benoem tot bewindvoerder mijn kind dat de ouder is van mijn desbetreffende kleinkinderen.
(…)
Einde van het bewind
Het bewind eindigt:
- ten aanzien van de rechthebbende die de leeftijd van drie en twintig (23) jaar heeft bereikt;
(…)
HOOFDSTUK 5. VERDELING VAN MIJN ERFENIS
Voor het geval ik eerder overlijd dan mijn echtgenote geldt de wettelijke verdeling van afdeling 1, titel 3, Boek 4 Burgerlijk Wetboek. Mijn echtgenote krijgt dan alle goederen van mijn nalatenschap. De voldoening van de schulden van mijn nalatenschap komt voor haar rekening. Ieder van mijn overige erfgenamen krijgt een geldvordering op mijn echtgenote, naar de waarde van zijn erfdeel.
A. Bepalingen wettelijke verdeling
Hierna bepaal ik - gebruikmakend van de mogelijkheden in de wet - over deze wettelijke verdeling het volgende.
1. Wanneer de geldvordering opeisbaar is
De geldvordering met eventuele rente op mijn echtgenote is opeisbaar:
- bij haar overlijden;
- als zij in staat van faillissement is verklaard;
- als aan haar surseance van betaling is verleend;
- als ten aanzien van haar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard;
- als zij hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat, tenzij daarbij huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden worden gemaakt. Deze voorwaarden moeten uitsluiting van elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap inhouden en mogen geen verrekenbeding in de zin van afdeling 2, titel 8, Boek 1 Burgerlijk Wetboek bevatten. Dit geldt ook na een wijziging van de voorwaarden tijdens haar huwelijk of geregistreerd partnerschap;
- als zij een verplichting tot verrekening van haar inkomen en/of vermogen aangaat;
- als zij in aanmerking komt voor financiële steun van overheidswege omdat haar inkomsten niet (meer) toereikend zijn voor de voorziening in de kosten van levensonderhoud;
- als zij vanwege wet- en regelgeving moet interen op haar vermogen in verband met de kosten van haar langdurige verzorging/verpleging in een verpleeg- of verzorgingstehuis als gevolg van haar blijvende lichamelijke of geestelijke gesteldheid.
Mijn echtgenote kan het opeisbaar worden van de geldvordering voorkomen door het stellen van zekerheid voor de betaling van de hele geldvordering inclusief de op dat moment eventueel verschuldigde rente.
Als mijn echtgenote onder curatele wordt gesteld of haar vermogen onder bewind wordt gesteld, verzoek ik de (kanton)rechter op een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek van de gerechtigden tot de geldvorderingen en de curator of bewindvoerder, te bepalen dat deze geldvorderingen vermeerderd met de hierna bedoelde rente opeisbaar worden, voor zover door bedoelde uitkering de verzorging van mijn echtgenote niet in gevaar komt.
Mijn echtgenote mag de geldvordering altijd vrijwillig aflossen en/of de rente betalen, geheel of gedeeltelijk. Een betaling wordt eerst in mindering gebracht op de verschuldigde rente en vervolgens op de hoofdsom, tenzij mijn echtgenote anders bepaalt.
(…)
C. Legaten
Aanvullend legaat
Ik maak aanvullend op de wettelijke verdeling het volgende legaat:
Aan mijn echtgenote legateer ik een aanvullend bedrag. Dit bedrag legateer ik onder de voorwaarde dat haar verkrijging kleiner is dan haar vrijstelling van de erfbelasting. Het bedrag van het legaat is het verschil tussen die vrijstelling en haar verkrijging. Met verkrijging bedoel ik hier de waarde van de verkrijging krachtens erfrecht volgens de Successiewet 1956 of een in de plaats getreden regeling exclusief dit legaat. Mijn echtgenote is bevoegd dit legaat geheel of gedeeltelijk te aanvaarden.
Door dit legaat worden de geldvorderingen als bedoeld onder A naar evenredigheid kleiner, maar niet kleiner dan ieders vrijstelling van de erfbelasting bij mijn overlijden. Kleinkinderen worden samen als één kind aangemerkt voor de vrijstelling.
Dit legaat heeft geen invloed op de omvang van de erfdelen. Ik maak dit legaat zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van de vrijstellingen.
HOOFDSTUK 6. UITVOERING VAN MIJN TESTAMENT
1. Benoeming executeur
A. Echtgenote als executeur
Voor het geval ik eerder overlijd dan mijn echtgenote, bepaal ik over de uitvoering van mijn testament als volgt.
Ik benoem mijn echtgenote tot executeur.
De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren, de vorderingen te innen en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens haar beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.
De executeur is daarom, voor zover van toepassing, onder meer bevoegd de legaten af te geven en de schulden van de nalatenschap te voldoen.
Zij is verplicht aangifte te doen voor de erfbelasting; op grond van artikel 72 Successiewet 1956 in samenhang met artikel 47 Invorderingswet 1990 is zij aansprakelijk voor de verschuldigde erfbelasting. De executeur is bevoegd voordat zij een legaat afgeeft de daarover verschuldigde erfbelasting in te houden, als dat tenminste mogelijk is. Als de executeur de verschuldigde erfbelasting niet kan inhouden op het legaat, is zij bevoegd van de legataris te eisen dat zij de verschuldigde erfbelasting op het legaat overmaakt naar de boedelrekening, voordat de executeur het legaat aan de legataris afgeeft.
Voor zover de betaling van de schulden van de nalatenschap tot haar taak behoort, is de executeur bevoegd goederen van mijn nalatenschap te gelde te maken.
De executeur kan ook als wederpartij van zichzelf optreden.
De executeur heeft voor zijn werkzaamheden geen recht op loon.
(…)
C. Afwikkelingsbewind
1. Benoeming bewindvoerder
Ik benoem mijn echtgenote tot afwikkelingsbewindvoerder.
Ik ken haar in die functie de bevoegdheid toe om zelfstandig (zonder medewerking van de andere erfgenamen) de nalatenschap met inachtneming van dat wat in dit testament is bepaald, te verdelen. Ik leg mijn overige erfgenamen de last op om binnen een redelijke, door mijn echtgenote als afwikkelingsbewindvoerder te stellen termijn, op haar eerste verzoek aan een zodanige verdeling mee te werken. Mijn echtgenote is eveneens bevoegd om over de goederen van mijn nalatenschap als vertegenwoordiger van de erfgenamen te beschikken, als ware zij enig rechthebbende en derhalve zonder medewerking/toestemming/machtiging/goedkeuring van welk aard dan ook, zulks met toepassing van het beginsel van zaaksvervanging.
Dit mede met als doel een soepele boedelafwikkeling te garanderen.
Als de afwikkelingsbewindvoerder haar taak niet volbrengt, bepaal ik dat er geen opvolgend of plaatsvervangend afwikkelingsbewindvoerder wordt benoemd. De kantonrechter kan geen opvolgend of plaatsvervangend afwikkelingsbewindvoerder benoemen.
(…)”.