ECLI:NL:GHAMS:2021:610

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
200.277.256/01 en 200.277.257/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen twee ouders, waarbij de hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor hun minderjarige kinderen ter discussie staan. De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest en hebben drie kinderen. De rechtbank Noord-Holland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn, met een zorgregeling waarbij de kinderen op bepaalde dagen bij de man verblijven. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en de zorgregeling te wijzigen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een wijziging van de zorgregeling in haar voordeel.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de man twijfels heeft over de opvoedcapaciteiten van de vrouw en dat hij vreest voor de veiligheid en het welzijn van de kinderen. De vrouw betwist deze beschuldigingen en stelt dat zij goed voor de kinderen zorgt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld in deze zaak, maar ziet geen reden om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd, omdat er onvoldoende bewijs is dat de vrouw niet in staat is om goed voor de kinderen te zorgen. De huidige zorgregeling blijft in stand, en de man krijgt geen wijziging in de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Ook de verzoeken van de man om de huur van de echtelijke woning en de kinderalimentatie te wijzigen zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.277.256/01 en 200.277.257/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/290748 / FA RK 19-3831
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 maart 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. T. Esen te Zaandam,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Cekic te Uitgeest.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt na te noemen minderjarigen:
- [A] , (hierna te noemen: [kind A] );
- [B] (hierna te noemen: [kind B] ) en
- [C] (hierna te noemen: [kind C] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank), van 22 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 20 april 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 22 januari 2020.
2.2
De vrouw heeft op 9 juni 2020 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingediend.
2.3
De man heeft op 3 augustus 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Voorts is bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 28 september 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van man van 9 december 2020 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 december 2020 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2020 plaatsgevonden, tegelijk met de behandeling van de procedure tussen partijen met zaaknummer 200.280.008/01. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is de heer J. Laban opgetreden als tolk in de Syrisch-Arabische taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Voor de vrouw is mevrouw I.H.A. Aziz opgetreden als tolk in de Syrisch-Arabische taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R.N. Planting.
De GI (betrokken in het vrijwillig kader) is opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
2.6
Bij het hof zijn voorts vlak voor de mondelinge behandeling nog een drietal stukken binnengekomen, te weten:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw met bijlagen van 17 december 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man met bijlagen van 17 december 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man met bijlagen van 18 december 2020.
De voorzitter heeft ter zitting als beslissing van het hof medegedeeld dat deze stukken als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten, nu deze stukken zonder noodzaak pas respectievelijk één dag voor en op dezelfde dag van de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof.
2.7
Hoewel het journaalbericht van 15 december 2020 van de zijde van de man met als bijlage de informatie over het inkomen van de man ook te laat is ingediend, heeft de advocaat van de vrouw ter zitting aangegeven ermee akkoord te gaan dat dit stuk wordt meegenomen in de beoordeling.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk blijkens de Basisregistratie Personen op 14 mei 2020 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de in zoverre niet bestreden echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 22 januari 2020.
3.2
Partijen hebben de Syrische nationaliteit.
3.3
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind A] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] , Egypte,
- [kind B] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] , Syrië en
- [kind C] , geboren [in] 2017 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind C] , [kind B] en [kind A] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang, op verzoek van de vrouw bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. Voorts is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: de zorgregeling) vastgesteld, waarbij:
- de kinderen bij de man verblijven iedere woensdag uit school tot 18.00 uur en iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- de vakanties worden verdeeld in onderling overleg en in samenspraak met de Jeugdbescherming en Sensa Zorg, zodra en voor zover daartoe de mogelijkheid bestaat.
Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de man een zorgregeling vast te stellen, die inhoudt dat de kinderen iedere woensdag uit school tot 18.00 uur en iedere zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij hem verblijven en voorts een regeling tijdens de vakantie, waarbij de man en de kinderen maximaal drie weken aaneengesloten op vakantie kunnen. Voorts heeft de man verzocht om te bepalen dat de kinderen iedere woensdag uit school tot 18.00 uur, alsmede om het weekend van vrijdagmiddag na school tot zondag 18.00 uur bij hem verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties zodra hij over geschikte woonruimte beschikt.
Tevens is op dienovereenkomstig verzoek van de vrouw bepaald dat zij huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [plaats] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de man € 50,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna te noemen: kinderalimentatie) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze beslissing is gegeven op het verzoek van de vrouw een kinderalimentatie vast te stellen van € 25,- per maand per kind.
Principaal hoger beroep
4.2
De man verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen;
- te bepalen dat hij huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [plaats] ;
- een onderzoek door de raad te gelasten, zodat kan worden onderzocht welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling in het belang van de kinderen is;
- ( voorwaardelijk) te bepalen dat de zomervakantie in het kader van de zorgregeling bij helfte wordt verdeeld;
- de inboedel van de echtelijke woning te verdelen conform de verdeellijst zoals door de man is voorgesteld.
4.3
De vrouw verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en kinderalimentatie.
Incidenteel hoger beroep
4.4
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- de man één keer in de twee weken in het weekend en wel op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur omgang heeft met de kinderen, waarbij de kinderen door de man worden opgehaald voor het flatgebouw waarin de vrouw woont en door de man weer worden teruggebracht voor het flatgebouw;
- de man € 50,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als kinderalimentatie met ingang van de beschikking van het gerechtshof, jaarlijks te indexeren en telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.5
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de rechtsoverwegingen van de rechtbank onder 2.7.4, 3.3, alsmede 2.9.5. en 3.5 van de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, het huurrecht en de kinderalimentatie.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is op deze verzoeken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Nu de Nederlandse rechter op grond van Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot de in eerste aanleg verzochte en uitgesproken echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen zoals bepaald in artikel 5, lid 1 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels.
Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Niet is gebleken dat partijen voor hun huwelijk een geldige rechtskeuze hebben gemaakt. Nu partijen ten tijde van de huwelijkssluiting een gemeenschappelijke nationaliteit hadden, te weten de Syrische nationaliteit, Syrië geen partij is bij het Verdrag, volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht toepast en partijen in Syrië hun eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd, is op grond van artikel 4 lid 2 onder b van het Verdrag vanaf de huwelijkssluiting het Syrisch recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Hoofdverblijfplaats (grief 1 en 3 principaal hoger beroep)
5.2
Partijen verschillen van mening over de vraag bij wie van hen de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben.
5.3
De man stelt dat hij aanvankelijk heeft ingestemd met de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw, omdat hij dit in het belang van de kinderen achtte. De man komt nu terug van zijn beslissing, omdat hem is gebleken dat de vrouw de kinderen niet naar behoren kan opvoeden en verzorgen. De vrouw is vaak weg, waardoor de kinderen op frequente basis alleen thuis moeten blijven, zonder toezicht van een volwassene. Ook worden zij geregeld opgevangen door de broer van de vrouw of zelfs door voor de man onbekende mensen. De man is van mening dat niet derden, maar de ouders de kinderen dienen op te voeden, te verzorgen en op te vangen. De man wenst daarom de kinderen bij zich te hebben. Hij heeft alle tijd en is bereid de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Als hij binnenkort weer werk heeft, zal hij ervoor zorgen dat er altijd iemand voor de kinderen thuis aanwezig is.
Daarnaast frustreert de vrouw de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Zo heeft zij niet ingestemd met omgang voordat de man in maart 2020 op vakantie ging en heeft zij ook niet toegestaan dat de kinderen hun vader konden bellen tijdens de vakantie. De vrouw heeft daarnaast [kind C] op de woensdagen ingeschreven op een peuterspeelzaal, zonder dit te overleggen met de man, terwijl [kind C] altijd op woensdag bij de man verblijft.
De man vreest dat nu de vrouw geen oog heeft voor het belang van de kinderen, de vrouw ook niet tijdig medische zorg voor de kinderen zal bewerkstelligen wanneer dit nodig is.
De vrouw weigert voorts uitvoering te geven aan haar informatieverplichting.
Subsidiair is de man van mening dat sprake is van een vechtscheiding, waardoor een onderzoek door de raad noodzakelijk is om te bezien welke hoofdverblijfplaats in de gegeven situatie in het belang van de kinderen is, waarbij eveneens gekeken kan worden naar welke zorgregeling het meest wenselijk is.
5.4
De vrouw betwist dat zij onvoldoende aandacht aan de kinderen besteedt. Uit de verklaring van de psycholoog van 20 mei 2020 blijkt onder meer hoe betrokken zij is bij het welzijn van de kinderen. Zij doet er alles aan om de kinderen een betere toekomst te geven. Dat doet zij niet alleen door de kinderen te ondersteunen, maar ook door zichzelf op te leiden. Juist dat laatste bestempelt de man als verwaarlozing van de kinderen. Zij heeft in Syrië Engelse taal en literatuur gestudeerd en wil een goede positie bemachtigen op de maatschappelijke ladder in Nederland. De vrouw laat de kinderen onder geen beding alleen thuis en zij betwist dat sprake is van verwaarlozing.
De vrouw zorgt goed voor de kinderen en heeft de opvang goed geregeld. Het is van belang dat de vrouw de hoofdverzorgster blijft, omdat de kinderen niet anders gewend zijn. De man werkt en is vaak buiten de deur met vrienden en kennissen. Bovendien zijn de vrouw en de kinderen tijdens het huwelijk mishandeld door de man.
De vrouw betwist dat zij tijdens de vakantie van de man geen toestemming heeft gegeven om te videobellen. De man gaf zelf aan dat hij niet via de telefoon van de vrouw wilde bellen.
[kind C] kon op woensdag of vrijdag naar de peuterspeelzaal. De vrouw heeft op vrijdag taallessen in het buurthuis van 9.00 uur tot 12.00 uur en [kind C] mag mee. Aangezien de vrouw [kind C] ook moet halen en brengen naar de peuterspeelzaal bleef alleen de woensdag over voor de peuterspeelzaal.
Vanwege de afwezigheid van communicatie tussen partijen is Sensa Zorg ingeschakeld. Indien het noodzakelijk is, probeert de vrouw te reageren op de e-mailberichten van de man.
De vrouw is van mening dat een onderzoek door de raad niet nodig is. Partijen worden al voldoende gestuurd en gesteund door de GI en Sensa Zorg. Het probleem bevindt zich nog altijd op het niveau van ex-partnerproblematiek en de onderlinge communicatie en is niet kindgerelateerd, aldus de vrouw.
5.5
De raad heeft voorafgaand aan de zitting contact gehad met de GI die in een vrijwillig kader bij het gezin betrokken is. De gezinsmanager heeft aangegeven dat er geen zorgen zijn over de basale opvoedvaardigheden en dat er geen zorgen zijn over de acute veiligheid van de kinderen. Wel wordt gezien dat de kinderen last hebben van de huidige situatie en de ex-partnerproblematiek. Onderzocht wordt of een andere organisatie dan Sensa Zorg wellicht beter kan aansluiten bij wat de ouders nodig hebben.
De raad ziet geen reden om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. Ook ziet de raad geen meerwaarde in een raadsonderzoek nu de GI reeds betrokken is bij het gezin.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De kinderen hebben sinds het uiteengaan van partijen steeds bij de vrouw gewoond. Ook tijdens het huwelijk van partijen lag het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van de kinderen bij de vrouw. De vrouw vormt aldus de stabiele factor in het leven van de kinderen. In hetgeen de man heeft aangevoerd en mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, ziet het hof - evenals de raad - onvoldoende aanwijzingen voor het oordeel dat de vrouw niet goed voor de kinderen zou zorgen of niet in staat zou zijn de opvoeding van de kinderen aan te kunnen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de GI in het vrijwillig kader betrokken is bij het gezin en geen zorgen heeft over de basale opvoedvaardigheden of de veiligheid van de kinderen bij de vrouw. De ouders worden thans begeleid door Sensa Zorg, maar door de GI wordt momenteel gekeken naar een andere organisatie die mogelijk beter aansluit bij de hulpvraag en de problematiek van de ouders. Op dit moment zijn er voldoende aanknopingspunten om de ouders te helpen binnen het vrijwillig kader en wordt niet gedacht aan opschaling naar het gedwongen kader. De zorgregeling wordt volgens de GI redelijk goed nagekomen door partijen. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de vrouw de zorgregeling opzettelijk zou frustreren, zoals de man stelt.
Ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de man op dit moment een kamer huurt en niet over een zelfstandige woning beschikt waar de kinderen kunnen overnachten. Maar ook als dat anders zou zijn geweest, zou dit naar het oordeel van het hof geen verschil maken voor de uitkomst van deze afweging. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de bestreden beschikking op dit punt dient te worden bekrachtigd.
Het hof ziet, evenals de raad, onder deze omstandigheden geen aanleiding een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is.
Huurrecht echtelijke woning (grief 2 principaal hoger beroep)
5.7
Niet tussen partijen in geschil is dat de ouder waarbij de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben ook een groter belang heeft bij het huurrecht van de echtelijke woning. Het belang van de vrouw bij het huurrecht van de woning weegt daarom zwaarder dan dat van de man, nu de kinderen hun hoofdverblijf bij haar zullen hebben. Het hof acht voortzetting van de huidige verblijfssituatie van de kinderen wenselijk, gelet op hun belang bij rust en stabiliteit. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook op dit onderdeel bekrachtigen.
Zorgregeling (grief 1 incidenteel hoger beroep) en vakantieregeling (grief 4 principaal hoger beroep)
5.8
Ter beoordeling aan het hof ligt voorts voor de vraag welke zorgregeling en verdeling van de zomervakantie het meest in het belang is van de kinderen. Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.
5.9
De vrouw stelt dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen iedere woensdag en zondag bij de man verblijven niet in het belang van de kinderen is. De man weigert huiswerk met de kinderen te doen, waardoor een omgangsmoment doordeweeks niet in het belang van de kinderen is en ten koste gaat van hun ontwikkeling. De vrouw verzoekt de omgangsregeling te wijzigen naar een weekendregeling eens per twee weken op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur. Zodra hij over bestendige woonruimte beschikt kan dat wat de vrouw betreft worden gewijzigd naar een weekendregeling met overnachting. De man haalt en brengt de kinderen momenteel bij de ingang van de flat, aldus de vrouw.
Volgens de vrouw kan een vakantieregeling niet worden vastgesteld. Zij is van mening dat het wel degelijk nodig is dat de man bestendige woonruimte heeft. Bovendien staat niet vast dat een vakantie van de man met de kinderen in Egypte in het belang van de kinderen zou zijn.
5.1
De man acht het niet in het belang van de kinderen om de huidige zorgregeling aan te passen. De man oefent weliswaar niet met woordjes met hen, maar hij spreekt Nederlands met de kinderen en brengt ze spelenderwijs de Nederlandse taal bij.
De man verzoekt voorwaardelijk (naar het hof begrijpt: wanneer de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij hem wordt bepaald) te bepalen dat de zomervakantie bij helfte wordt verdeeld. Een verdeling van de zomervakantie moet volgens de man niet afhangen van de omstandigheid of een ouder daarvoor geschikte woonruimte heeft. De man wil de zomervakantie naar zijn ouders in Egypte gaan, maar hij is ook bereid een vakantieadres in Nederland te regelen gedurende drie weken in de zomervakantie.
5.11
De raad heeft ter zitting geadviseerd de huidige zorgregeling in stand te laten, gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, waarbij een frequent contact met de andere ouder wenselijk is.
Het is wel belangrijk dat de ouders met de hulpverlening blijven werken aan het verbeteren van het gezamenlijk ouderschap, de onderlinge communicatie en een goedlopende overdracht van de kinderen, aldus de raad.
5.12
Het hof stelt vast dat de huidige zorgregeling in samenspraak met de GI en Sensa Zorg tot stand is gekomen en door partijen als zodanig wordt uitgevoerd. Het hof is met de raad van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is de huidige zorgregeling te wijzigen. Het is in het belang van de nog jonge kinderen van partijen dat zij frequent contact hebben met de man en niet slechts eenmaal in de twee weken, zoals door de vrouw is voorgesteld. Het hof zal daarom de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling bekrachtigen. Niet tussen partijen in geschil is dat de man de kinderen beneden bij de flat van de vrouw ophaalt en terugbrengt.
Het hof zal voor wat betreft de vakantieregeling aansluiten bij de beslissing van de rechtbank in die zin dat de verdeling van de vakanties in onderling overleg en onder begeleiding en regie van de GI en Sensa Zorg moeten plaatsvinden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de kinderen, gelet op de huidige zorgregeling, op dit moment al geruime tijd niet meer bij de man hebben geslapen en dat het nu niet in het belang van de kinderen wordt geacht dat zij in de vakantie gedurende drie weken bij de man overnachten. Op het moment dat de man over woonruimte beschikt die voldoende slaapplekken voor de kinderen biedt, ligt het in de rede om te starten met overnachtingen bij de man, waarbij ook dan van een uitbreiding in de vakantie sprake kan zijn. Het hof wijst het verzoek van de man derhalve af en zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Kinderalimentatie (grief 2 incidenteel hoger beroep)
5.13
De vrouw stelt dat de man niet heeft aangetoond dat zijn draagkracht beperkt is. De man werkt fulltime en geniet thans een hoger inkomen dan in eerste aanleg. De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering. De vrouw gaat ervan uit dat de man € 50,- per maand per kind kan betalen.
De man betoogt dat hij nog altijd een inkomen onder bijstandsniveau heeft.
5.14
Het hof is van oordeel dat de man door de recente uitkeringsspecificaties over de maanden januari, maart, april en mei 2020 en de salarisspecificaties als oproepkracht van [X] B.V. over de maanden januari tot en met maart 2020, alsmede het e-mailbericht van het sociaal wijkteam van 3 december 2020 over de aanvraag van een uitkering over de periode van 11 oktober 2020 tot 7 december 2020 voldoende heeft onderbouwd dat hij thans geen inkomen heeft boven de bijstandsnorm, zodat hij niet in staat wordt geacht een hogere kinderalimentatie te voldoen dan de minimale kinderalimentatie van € 50,- per maand voor drie kinderen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
Verdeling inboedel (vermeerdering verzoek principaal hoger beroep)
5.15
In eerste aanleg is abusievelijk geen verdeling van de inboedel verzocht, aldus de man. De inboedel is met gemeenschappelijk geld aangekocht van de uitkering krachtens de Participatiewet. De man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij bij nader inzien geen deel van de inboedelgoederen wil ontvangen, omdat hij geen ruimte heeft om deze goederen op te slaan. De man stelt dat de vrouw de helft van de waarde van de inboedel van naar schatting € 2.500,- aan hem dient te vergoeden.
5.16
De vrouw betwist dat de inboedel tot een huwelijksgemeenschap zou behoren en betoogt dat het Syrisch recht geen gemeenschap van goederen kent. Zij stelt dat partijen de inboedel gratis gekregen hebben en deels tweedehands hebben aangekocht via Marktplaats. Bovendien was de inboedel zo oud, dat zij deze inmiddels heeft moeten vervangen, aldus de vrouw.
5.17
Het hof stelt voorop dat het toepasselijke Syrische recht geen gemeenschap van goederen kent. Van een wettelijke gemeenschap van goederen is dan ook geen sprake.
Het hof stelt vast dat een deel van de inboedel door partijen tweedehands is aangekocht en partijen enkel beschikten over een uitkering krachtens de Participatiewet, zodat sprake is van een gezamenlijke inboedel. In beginsel is het uitgangspunt dat deze eenvoudige gemeenschap tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. De man heeft echter geen overzicht gegeven van de te verdelen inboedelgoederen en de ter zitting in hoger beroep door hem gestelde en door de vrouw betwiste waarde van deze inboedelgoederen heeft hij niet nader onderbouwd. Het hof zal daarom het verzoek van de man afwijzen.
5.18
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 2 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.