ECLI:NL:GHAMS:2021:594
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incidentiële vordering tot niet-ontvankelijkheid in hoger beroep inzake geschil over Auping boxspringset
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft een geschil over een Auping boxspringset die [appellante] in 2012 had aangeschaft van [geïntimeerde]. [Appellante] stelde dat de boxspringset niet voldeed aan de overeenkomst en vorderde onder andere ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van het aankoopbedrag. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarop [appellante] in hoger beroep is gegaan.
In het hoger beroep heeft [geïntimeerde] een incidentele vordering ingediend tot niet-ontvankelijkheid van [appellante], stellende dat zij het geschil eerst aan de Geschillencommissie Wonen had moeten voorleggen. Het hof heeft deze vordering afgewezen, oordelend dat het artikel in de algemene voorwaarden [appellante] slechts de mogelijkheid bood om het geschil aan de Geschillencommissie voor te leggen, maar haar niet verplichtte. Het hof heeft geoordeeld dat [appellante] vrij was om de zaak aan de burgerlijke rechter voor te leggen.
De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof heeft de hoofdzaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, met een termijn van vier weken voor [geïntimeerde] om te antwoorden. Het hof heeft verder iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.