ECLI:NL:GHAMS:2021:591

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
200.241.681/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. Oranje
  • E.E. van Tuyll van Serooskerken - Röell
  • A.P. Wessels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van banken bij onterecht overgemaakte bedragen en zorgplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen twee banken, ABN AMRO en ING, naar aanleiding van onterecht overgemaakte bedragen. De appellant had in februari 2014 twee overboekingen gedaan van zijn rekening bij ABN AMRO naar een verkeerd rekeningnummer, dat door de bank automatisch was omgezet naar een IBAN-nummer. De appellant ontdekte de fout op 1 maart 2014 en meldde dit bij ABN AMRO, die vervolgens stappen ondernam om de bedragen terug te vorderen. De rechtbank had de vorderingen van de appellant afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging.

Het hof oordeelt dat ABN AMRO niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de omzetting naar het IBAN-nummer in de gegeven omstandigheden verantwoord was. De appellant had zelf een verkeerd rekeningnummer ingevoerd en de bank was niet verplicht om een naam-nummercontrole uit te voeren. De grieven van de appellant tegen ABN AMRO worden dan ook afgewezen.

Wat betreft ING oordeelt het hof dat de bank mogelijk een bijzondere zorgplicht had om adequaat te reageren op de onterecht overgemaakte bedragen, vooral gezien de omstandigheden van de duale periode waarin oude rekeningnummers werden omgezet naar IBAN-nummers. Het hof vraagt zich af of ING voldoende actie heeft ondernomen om de schade van de appellant te beperken en stelt de bank in de gelegenheid om zich hierover uit te laten. De beslissing over de aansprakelijkheid van ING wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.241.681/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: C/13/626933 / HA ZA 17-360
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 maart 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. B. Santen te Amsterdam,
tegen:

1.ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J. Haasjes te Amsterdam,

2.ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , ABN Amro en ING genoemd, en ABN Amro en ING gezamenlijk ook “de banken”.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 juni 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2018, gewezen tussen [appellant] als eiser en de banken als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord zijdens ABN Amro, met één productie;
- memorie van antwoord zijdens ING.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 juni 2019 doen bepleiten, [appellant] door mr. Santen voornoemd, ABN Amro door mr. T.B. de Clerck, advocaat te Amsterdam en ING door mr. A.L. de Vogel, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de banken alsnog hoofdelijk zal veroordelen om aan [appellant] te betalen:
( i) € 73.426,61 vermeerderd met rente, doch verminderd met door [appellant] van [A.] ontvangen betalingen, en
(ii) buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 6.517,66,
met beslissing over de proceskosten.
De banken hebben beide afzonderlijk geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld. Met zijn eerste twee grieven betwist [appellant] de feiten zoals door de rechtbank onder 2.3 en 2.10 vastgesteld. Voor het overige zijn deze feiten in hoger beroep niet in geschil en zal derhalve ook het hof deze als vaststaand aannemen. In aanmerking genomen de eerste twee grieven van [appellant] en aangevuld met andere feiten die, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, zijn komen vast te staan, komen de feiten op het volgende neer.
2.1.
[appellant] bankiert al geruime tijd bij ABN Amro. Op 5 en 6 februari 2014 heeft hij via het internetbankierenprogramma van ABN Amro van zijn betaalrekening twee overboekingen gedaan van respectievelijk € 22.000 en € 70.019,99. Het was de bedoeling de gelden over te maken naar zijn spaarrekening bij Nationale Nederlanden. Daartoe diende hij het IBAN-nummer van Nationale Nederlanden [IBAN-nummer 1] te gebruiken en het door Nationale Nederlanden aan [appellant] toegekende referentienummer [referentienummer] te vermelden.
[appellant] heeft bij beide overboekingen in het digitale overboekingsformulier zijn eigen naam als begunstigde ingevuld en als rekeningnummer van de begunstigde: [referentienummer] . Na invulling van dit nummer is een pop-up op het scherm verschenen, waarin werd gevraagd of [appellant] het IBAN-nummer [IBAN-nummer 2] bedoelde. [appellant] heeft de betalingen naar dit nummer vervolgens geaccordeerd.
2.2.
De houder van de rekening met het nummer [IBAN-nummer 2] is [A.] (hierna: [A.] ). Hij heeft het op zijn rekening van [appellant] ontvangen geld in twee delen op 19 respectievelijk 20 februari 2014 overgeboekt naar de rekening van zijn zoon [B.] (hierna: [B.] ) bij ING. [B.] heeft vervolgens het geld overgemaakt naar twee andere spaarrekeningen die hij bij ING aanhoudt en naar een rekening van hem bij ABN Amro. Van de ING-rekeningen is het geld in gedeeltes overgemaakt naar een betaalrekening van [B.] bij ING, waarvan het vervolgens in de periode tot 18 maart 2014 grotendeels is opgenomen dan wel uitgegeven.
2.3.
Op 1 maart 2014 heeft [appellant] ontdekt dat het geld niet op zijn spaarrekening terecht was gekomen. Hij heeft op die dag bij ABN Amro gemeld dat de bedragen abusievelijk op een onjuist rekeningnummer waren overgeboekt.
2.4.
Bij brief van 4 maart 2014 heeft ABN Amro aan [appellant] geschreven, voor zover hier van belang:
“Wij hebben uw navraag van EUR 70.019,99 geboekt van rekeningnummer (…) in behandeling genomen. Voor 28 maart 2014 zullen wij u antwoord geven. (…)”
2.5.
Bij brief van 5 maart 2014 heeft ABN Amro [A.] aangeschreven met het verzoek de ten onrechte naar zijn rekening overgemaakte bedragen terug te storten. Verder is in die brief opgenomen dat de klant vanaf 26 maart 2014 aan ABN Amro kan vragen de naam en adresgegevens van [A.] te verstrekken. Op deze brief is niet gereageerd.
2.6.
Op 5 maart 2014 heeft ABN Amro ING geïnformeerd over de betaling van [appellant] naar de rekening van [A.] en dat [appellant] stelde dat dit een onjuiste betaling betrof.
2.7.
Op 10 maart 2014 heeft ABN Amro nog een brief gestuurd aan [A.] met het verzoek de gelden terug te betalen.
2.8.
[appellant] heeft op 14 maart 2014 conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [A.] bij ING.
2.9.
ING heeft [appellant] bij brief van 21 maart 2014 bericht dat het op 14 maart 2014 gelegde beslag geen doel heeft getroffen.
2.10.
Bij vonnis van 11 april 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam onder meer de vordering van [appellant] tegen ING om de door hem onterecht overgeboekte bedragen terug te storten, althans deze veilig te stellen, afgewezen.
2.11.
Bij vonnis van 14 januari 2015 van de rechtbank Amsterdam zijn [A.] en [B.] hoofdelijk veroordeeld om aan [appellant] € 92.019 te betalen, vermeerderd met rente en kosten. In dat geding is [A.] niet verschenen. In het vonnis is onder meer overwogen dat [B.] zich samen met [A.] het van [appellant] afkomstige geld heeft toegeëigend en dat zij samen onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld.
2.12.
Bij brief van 23 mei 2016 heeft ABN Amro in antwoord op een brief van de raadsman van [appellant] van 26 april 2016 aan hem geschreven, voor zover hier van belang:
“Wij hebben een onderzoek ingesteld en de bank vergoed de schade niet. Cliënt heeft al eerder geklaagd over hetzelfde onderwerp. Aanvullend op onze brieven van 20 februari 2015 en 15 mei 2014 lichten wij het volgende toe.
(…)
Adresboekfunctie
Cliënt verwijt ABN AMRO dat de adresboekfunctie binnen Internet Bankieren op 5 en 6 februari 2014 niet werkte. Als gevolg daarvan stelt Cliënt dat hij een onjuiste combinatie van naam en bankrekeningnummer heeft ingevoerd, hetgeen tot de foutieve betalingen heeft geleid.
Op 5 en 6 februari 2014 heeft ABN Amro geen verstoring met de adresboekfunctie gehad. Voorafgaande aan de betalingen op 5 februari 2014 stond nummer [referentienummer] niet in het Internet Bankieren adresboek van Cliënt. Cliënt heeft op 5 februari 2014 (…) het volgende adres: Nationale Nederlanden, rekeningnummer [IBAN-nummer 2] in zijn adresboek toegevoegd. Op 31 oktober 2014 (…) heeft Cliënt dit adres gewijzigd naar rekeningnummer [IBAN-nummer 3] .
Foutief IBAN rekeningnummer
(…)
Cliënt heeft zelf een verkeerd bankrekeningnummer ingevoerd. Cliënt had het geld moeten overboeken naar het (algemene) bankrekeningnummer van Nationale Nederlanden met in de omschrijving nummer [referentienummer] . Voor eigen fouten is de rekeninghouder zelf verantwoordelijk. Volgens artikel 9.2 van de Voorwaarden Betaaldiensten Particulieren (januari 2014) is de bank niet verplicht om te controleren of de naam van de begunstigde en andere gegevens in de opdrachten van Cliënt juist zijn. De bank voert opdrachten uit op basis van het rekeningnummer van de begunstigde dat Cliënt in de opdracht vermeldt.
Controleren bankrekening
Als derde punt verwijt Cliënt de bank dat er geen gebruik is gemaakt van het Internet Bankieren ingebouwde controlemechanisme voor de juistheid van het bankrekeningnummer.
De bank is niet verplicht tot naam-nummer controle. Buiten dit feit om is rekeningnummer [IBAN-nummer 2] een bestaand correct rekeningnummer. Waar het hier om gaat is dat Cliënt überhaupt geen geld over had moeten maken naar nummer [referentienummer] maar naar het algemene nummer van Nationale Nederlanden.
Veilig stellen gelden
Cliënt stelt dat ABN AMRO niet alles in het werk heeft gesteld om ING ertoe te bewegen de ontvangen betalingen veilig te stellen.
De bank van de opdrachtgever moet een redelijke inspanning doen om het bedrag terug te verkrijgen. Dit is wettelijk geregeld. De banken in Nederland hebben hiervoor een de volgende procedure afgesproken. De bank van de opdrachtgever vraagt hierbij de NAW-gegevens van de ontvanger van het geld op en stuurt aan de ontvanger een verzoek tot terugbetaling. Als de ontvanger niet reageert mag de bank de NAW-gegeven aan de opdrachtgever verstrekken. De opdrachtgever kan dan zelf contact zoeken met de ontvanger van het geld. De bank van de ontvanger speelt geen rol in de procedure die de Nederlandse banken met elkaar hebben afgesproken. In artikel 4 van de ABN AMRO Voorwaarden Cliëntrelatie is bepaald dat de bank foutieve boekingen kan herstellen. Het gaat hier om fouten van de bank zelf, niet om vergissingen van de opdrachtgever van een betaling.
ABN AMRO heeft na de melding van Cliënt op 4 maart 2014, op 5 en 10 maart 2014 de ontvanger van het geld benaderd. De ontvanger van het geld heeft niet binnen de hiervoor gestelde termijn gereageerd. ABN AMRO heeft vervolgens aan Cliënt op 25 maart 2014 de naam, adres en woonplaats gegevens vrijgegeven van de ontvanger van het geld en daarmee aan haar plicht voldaan. (…)”

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank ABN Amro en ING hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 77.019,99, vermeerderd met rente en kosten en verminderd met door [appellant] uit hoofde van het door hem onder het UWV ten laste van [A.] gelegde derdenbeslag te ontvangen bedragen. De rechtbank heeft in” het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.2
Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust komt [appellant] met zeventien grieven op.
Wat betreft ABN Amro
3.3
Met
grief 3verwijt [appellant] ABN Amro dat door haar niet is beoordeeld of het door [appellant] opgegeven rekeningnummer overeenkomt met de door hem opgegeven naam van de rekeninghouder. Het moge zo zijn, dat een naam/nummercontrole zin zou hebben gehad en dat een dergelijk controlesysteem later ook door verschillende banken is ingevoerd, maar ten tijde van de overboekingen door [appellant] bood ABN Amro die dienst niet aan en zij was daar ook niet toe gehouden. Deze grief faalt dan ook.
3.4
Met
grief 4bestrijdt [appellant] het beroep van ABN Amro op artikel 7:542 BW, inhoudende, samengevat, dat de bank niet aansprakelijk is als de klant een verkeerd bankrekeningnummer invoert. [appellant] stelt daartoe dat hij niet het (verkeerde) bankrekeningnummer van [A.] heeft ingevoerd, maar dat dat nummer door het automatisch systeem van ABN Amro was gegenereerd, zodat artikel 7:542 BW hier toepassing mist. Ook deze grief kan [appellant] niet baten, omdat ook afgezien van het bepaalde in artikel 7:542 BW, ABN Amro niet kan worden verweten opvolging te hebben gegeven aan het door [appellant] opgegeven nummer - dat overeenkwam met een (vóór de omzetting in IBAN-rekeningnummers) bestaand Postbank-rekeningnummer. ABN Amro heeft immers slechts de optie geboden tot conversie naar het corresponderende IBAN-rekeningnummer en vervolgens, na gegeven instemming door [appellant] , de betalingsopdrachten van [appellant] uitgevoerd.
3.5
Met
grief 5betoogt [appellant] dat de adresboekfunctie niet werkte en dat hij mede daardoor in verwarring is geraakt. ABN Amro heeft gemotiveerd betwist dat de adresboekfunctie niet werkte, onder meer aan de hand van een verklaring van haar medewerker De Bont. Dat de adresboekfunctie niet werkte, is aldus niet komen vast te staan, terwijl [appellant] ter zake geen (concreet) bewijs heeft aangeboden. Ook deze grief faalt.
3.6
Met de
grieven 6 en 7betoogt [appellant] dat hij in verwarring is gebracht door een pop-up die de optie bood het door hem opgegeven nummer te converteren in een IBAN-rekeningnummer, dat als die pop-up er niet zou geweest de overboekingen niet zouden zijn uitgevoerd (want hij had immers een niet (meer) bestaand bankrekeningnummer ingevoerd) en dat ABN Amro aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade.
3.7
Het hof neemt in aanmerking dat de door ABN Amro geboden optie om een ingevoerd (bankrekening)nummer te converteren in een IBAN-rekeningnummer, gezien de toen aan de orde zijnde overgangsfase, alleszins verantwoord was. ABN Amro valt er dan ook geen verwijt van te maken, dat het door [appellant] ingevoerde nummer, na een door [appellant] gegeven akkoord, in een corresponderend IBAN-rekeningnummer is omgezet. De foute overboekingen zijn dan ook niet toe te rekenen aan de pop-up, maar aan de al vóór de pop-up bij [appellant] bestaande verwarring en de invoering door [appellant] van een verkeerd nummer. Deze grief is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3.8
Met
grief 8stelt [appellant] dat een extra controle bestond doordat een deel van het bankrekeningnummer op de i-dentifier (de betaaltoken bij de klant) moest worden ingevoerd, maar dat die extra controle toen niet actief was, en dat als die wel actief zou zijn geweest het aannemelijk is dat hij zijn fout zou hebben gecorrigeerd.
3.9
ABN Amro heeft gemotiveerd betwist dat een dergelijk controlesysteem destijds werd geactiveerd bij betalingsopdrachten zoals door [appellant] gegeven. De stelling van [appellant] is dan ook niet komen vast te staan, terwijl hij geen (concreet) aanbod heeft gedaan om zijn stelling te bewijzen. Dat ABN Amro verplicht zou zijn geweest om een dergelijk extra controlesysteem in werking te hebben voor de betrokken opdrachten van [appellant] is evenmin komen vast te staan. Deze grief faalt.
3.1
Met
grief 9stelt [appellant] dat hij aan de foute overboekingen geen schuld heeft, althans dat hij daaraan slechts gedeeltelijk schuld heeft. Voor zover dit ABN Amro betreft mist deze grief doel omdat, zoals uit het voorgaande en hierna volgt, op ABN Amro geen aansprakelijkheid rust, zodat de eigen schuld van [appellant] belang mist. Wat betreft ING zal het hof daar hierna op terugkomen. Deze grief faalt in ieder geval gedeeltelijk wat ABN Amro betreft.
3.11
Met de grieven
2, 10, 11, 13, 15 en 16betoogt [appellant] dat ABN Amro heeft nagelaten de van haar te verwachten redelijke inspanningen te leveren om de gelden terug te krijgen door slechts twee brieven naar [A.] te sturen en geen enkele poging te ondernemen om ING ertoe te bewegen de rekeningen van [A.] en [B.] te blokkeren, zulks terwijl het ABN Amro duidelijk was dat de overboekingen niet verschuldigd waren en op een vergissing berustten.
3.12
Het hof stelt vast dat nadat [appellant] ABN Amro op 1 maart 2014 de foute overboekingen had gemeld, ABN Amro een tussen banken afgesproken procedure heeft gevolgd die geldt in geval van onjuiste overboekingen (de procedure “Onverschuldigde Betalingen”). Daartoe heeft ABN Amro op 5 maart 2014 ING in kennis gesteld van de overboekingen en de volgens [appellant] niet verschuldigdheid daarvan, alsmede eveneens op 5 maart 2014 een brief aan [A.] gestuurd met het verzoek de ontvangen bedragen terug te storten. Op 10 maart 2014 heeft ABN Amro [A.] nogmaals een brief gestuurd met het verzoek de ontvangen bedragen terug te storten. Daarnaast heeft ABN Amro [appellant] ingelicht over de mogelijkheid dat [appellant] zelf actie onderneemt tegen [A.]
3.13
Aldus heeft ABN Amro gedaan wat van haar verwacht mocht worden. Niet goed voorstelbaar is wat ABN Amro redelijkerwijs meer had moeten doen. ABN Amro was niet bij machte om de gelden terug te halen of te blokkeren, omdat de rekening van [A.] immers aangehouden werd bij ING. [appellant] stelt dat ABN Amro op ING druk had moeten uitoefenen om de rekening te blokkeren, maar hij licht niet toe hoe hij zich die druk voorstelt, terwijl ook niet valt in te zien hoe ABN Amro wat deze kwestie betreft ING onder druk zou hebben kunnen zetten.
3.14
[appellant] verwijt ABN Amro ook dat zij de gegevens van [A.] niet tijdig heeft verstrekt. Volgens [appellant] heeft ABN Amro de brief gedateerd 25 maart 2014 met die gegevens niet verstuurd. Of ABN Amro die brief toen heeft verstuurd of niet kan evenwel in het midden blijven, omdat [appellant] op die datum al langs andere wegen de beschikking had gekregen over de gegevens van [A.] , zodat hij door het mogelijk niet verstuurd zijn van die brief niet is benadeeld. Deze grieven slagen niet.
3.15
Uit het voorgaande volgt dat de grieven die ten betoge strekken dat ABN Amro aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade falen, dat de rechtbank de vorderingen tegen ABN Amro terecht heeft afgewezen en dat het hof het vonnis waarvan beroep bij eindarrest in zoverre zal bekrachtigen.
Wat betreft ING
3.16
Met de
grieven 1, 12 en 14verwijt [appellant] ING dat zij niet adequaat heeft gehandeld teneinde zijn schade te voorkomen, terwijl ING volgens [appellant] wist dat de overboekingen niet verschuldigd waren en dat de gelden ook niet vrijwillig zouden worden terugbetaald.
3.17
Voor de beoordeling van deze grieven neemt het hof in aanmerking dat ING (samen met ABN Amro) de procedure “Onverschuldigde Betalingen” heeft gevolgd.
3.18
Anderzijds neemt het hof het volgende in aanmerking.
3.19
ABN Amro heeft in haar voetnoot 2 op pagina 6 van haar conclusie van antwoord in eerste aanleg het hof uitgenodigd de brief te lezen van de Minister van Financiën van 1 april 2014 ”
Beantwoording vragen van kamerlid Nijboer (PvdA) aan de Minister van Financiën over problemen met foute overschrijvingen met IBAN” (Tweede Kamer, 2013-2014, 1668). In deze brief meldt de minister voor zover hier van belang:

Het komt voor dat consumenten en bedrijven op basis van een verkeerd ingevoerd rekeningnummer geld overmaken naar een ander rekeningnummer dan bedoeld. Bijvoorbeeld doordat een factuurnummer i.p.v. een rekeningnummer wordt ingevuld.
Tijdens de huidige «duale periode», de periode waarin oude Nederlandse rekeningnummers via automatische conversiediensten in internetbankieren worden omgezet naar een IBAN, zien de Nederlandse banken een stijging van het aantal misbetalingen. Deze problematiek is vooral aan de orde bij oud-Postbankrekeningnummers, die geen zelf-controlerende functie kennen. Een foutief ingevoerd oud-Postbankrekeningnummer kan namelijk door een conversiedienst automatisch omgezet worden in een correct opgebouwde (maar onbedoelde) IBAN.
Een voorzichtige inschatting van deze problematiek geeft aan dat gedurende deze duale periode, ongeveer 4.500 betaalopdrachten per maand naar een onjuist (of onbedoeld) rekeningnummer worden overgeboekt. De bedragen die hiermee onjuist worden overgeboekt variëren sterk. Maar de inschatting van De Nederlandsche Bank is dat 18 miljoen euro per maand onjuist wordt overgeboekt. Dit resulteert in een bedrag ongeveer 200 miljoen euro op jaarbasis. Gemiddeld komt 77,5% van de onjuist overgeschreven bedragen binnen dit proces terug. Het restant, grofweg 50 miljoen euro op jaarbasis, kan door de overschrijver buiten het bancaire proces op juridische gronden teruggevorderd worden.”
3.2
Het mag als een gegeven van algemene bekendheid gelden, dat de oude Postbankrekeningen, die geen zelf-controlerende functie kenden en derhalve aanleiding konden geven tot verkeerde overboekingen, na de fusie met Postbank, rekeningen zijn geworden bij ING. Het hof onderkent dat 4.500 verkeerde betaalopdrachten per maand een klein gedeelte is van de vele miljoenen overboekingen per maand, maar dat neemt niet weg dat, naar vooralsnog moet worden aangenomen, vooral tijdens de “duale periode” bij ING een opvallende stroom verkeerde boekingen binnenkwam die, naar eveneens kan worden aangenomen, aan ING werd gemeld conform de procedure “Onverschuldigde Betalingen”.
3.21
Het hof acht deze stroom van verkeerde overboekingen naar oude Postbankrekeningen, met name tijdens de “duale periode”, van belang voor de beslissing in deze zaak. Het hof vraagt zich af of in die periode kon worden volstaan met het volgen van de standaardprocedure “Onverschuldigde Betalingen”. Volgens het antwoord van de Minister van Financiën werd immers van het bedrag van circa € 200 miljoen aan verkeerde betalingen in die periode circa € 50 miljoen op jaarbasis niet teruggegeven door de ontvanger(s). Mogelijk velen werden aldus gedupeerd omdat zij genoodzaakt waren daarover te gaan procederen en (onder meer) het risico liepen geen verhaal te vinden bij de ontvanger(s). De maatschappelijke functie van een bank brengt een bijzondere zorgplicht mee tegenover derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. ING betwist niet dat in het algemeen ook van haar als ontvangende bank destijds een redelijke inspanning mocht worden verwacht om verkeerd overgeboekte bedragen terug te krijgen (zoals door haar is onderkend in 2.26 conclusie van antwoord). Het kan dan ook zeer wel zo zijn, dat, vooral tijdens de “duale periode” die leidde tot de stroom verkeerde boekingen vanwege de bij ING aangehouden oude Postbankrekeningen, van ING alertheid en een aanpak mocht worden verwacht ter inperking van de schades van gedupeerden als gevolg van de verkeerde overboekingen naar oude Postbankrekeningen. ING heeft, althans wat [appellant] betreft - behalve het verstrekken van de naam en het adres van [A.] aan ABN Amro conform de procedure “Onverschuldigde Betalingen” - verder geen actie ondernomen.
3.22
Gelet op het voorgaande acht het hof het aangewezen dat ING zich eerst nog uitlaat over de genoemde omstandigheden en toelicht waarom die omstandigheden voor haar geen aanleiding zijn geweest om nadere maatregelen te treffen ter voorkoming van schades zoals [appellant] heeft geleden. [appellant] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om zich ook dienaangaande uit te laten.
3.23
ING heeft gesteld dat er in haar ogen onvoldoende gerede twijfel was over de gerechtigdheid van [A.] en [B.] tot de gelden en/of over hun bereidheid die gelden terug te betalen, dat zij niet enkel op de blote mededeling van een derde mag afgaan en dat [appellant] geen enkel bewijs had geleverd dat de doorbetalingen aan [B.] zonder rechtsgrond waren gedaan. Het hof acht bij de beoordeling van dit verweer vooralsnog het volgende van belang:
- ING was op 5 maart 2014 door ABN Amro geïnformeerd over de onverschuldigde betaling (zoals door haar erkend onder 4.57 memorie van antwoord);
- de benadering van [A.] door ABN Amro heeft in overleg en in samenwerking met ING plaatsgevonden (zoals door ING erkend onder 2.6 van haar memorie van antwoord);
- ING moet hebben beseft dat verkeerde boekingen naar oude Postbank- rekeningnummers, vooral tijdens de “duale periode”, geregeld voorkwamen;
- ING kon, naar vooralsnog kan worden aangenomen, eenvoudig zien dat de overboekingen niet de naam van [A.] , maar die van [appellant] als begunstigde vermeldden;
- ING, kon, naar eveneens vooralsnog kan worden aangenomen, eenvoudig zien dat de overboekingen voor [A.] en vervolgens voor [B.] (naar door ING niet is betwist) voor hen ongebruikelijke, aanzienlijke bedragen betroffen;
- ING kon, naar eveneens vooralsnog kan worden aangenomen, op 5 maart 2014 eenvoudig zien dat [A.] de bedragen had weg geboekt naar de rekening van zijn zoon, wat er niet op wijst dat [A.] van plan was de bedragen terug te betalen;
- op die datum had [B.] al een aanzienlijk deel van die bedragen weg geboekt of opgenomen; zo heeft hij op 21 en 24 februari 2014 overboekingen naar [C.] gedaan voor in totaal € 8.000 en heeft hij op 27 februari 2015 € 10.000 in contanten opgenomen van zijn betaalrekening bij ING (vgl. productie 3 bij inleidende dagvaarding).
Deze omstandigheden wijzen erop dat ING aanleiding had om, vanuit haar bijzondere zorgplicht, te onderkennen dat de overboekingen van [appellant] het gevolg waren van een vergissing - zoals die met oude Postbankrekeningnummers veel voorkwamen - en dat het behoud en doorboeken door [A.] en het wegboeken en zich toe-eigenen van de gelden door [B.] een aanmerkelijke kans van frauduleus handelen van hen opleverden en om daarnaar nader onderzoek te doen.
3.24
ING had immers bij [A.] en [B.] eenvoudig (bijvoorbeeld per telefoon) navraag kunnen doen. Vooralsnog is niet aannemelijk dat [A.] en [B.] voor de betalingen een overtuigende verklaring zouden hebben kunnen geven. ING had de betrokken rekeningen die [B.] bij haar aanhield vervolgens kunnen blokkeren ter behoud van de gelden (op 5 maart 2014, toen ING van de betalingen door ABN Amro in kennis werd gesteld, had [A.] de gelden al weg geboekt, zodat het blokkeren van diens rekening geen zin meer zou hebben gehad). ING heeft niet betwist dat zij, als sprake was van fraude, tot het blokkeren van de rekeningen gerechtigd zou zijn geweest, zoals door [appellant] is gesteld met een beroep op de artikelen 2.2 en 19.3 van de Algemene Bankvoorwaarden en de artikelen 12.2 en 64.2 van de Voorwaarden Betaalrekening. Het nalaten van voormeld onderzoek en voormelde blokkering kunnen dan ook meebrengen dat ING, indachtig haar bijzondere zorgplicht, jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.25
In de periode tussen 5 maart 2014 en 10 maart 2014 stond volgens de niet betwiste opgave van [appellant] nog € 52.000 op de rekeningen van [B.] bij ING. Dit bedrag had ING in die tijd door een blokkade kunnen veiligstellen en geldt dan ook, als van onrechtmatig handelen van ING als zojuist bedoeld dient te worden uitgegaan, in beginsel als de schade die daarvan het gevolg is. De eventuele aansprakelijkheid van ING kan minder zijn vanwege de intussen door [appellant] ontvangen bedragen en vanwege het beroep van ING op eigen schuld van [appellant] . Van deze ontvangen betalingen dient [appellant] bij zijn uitlatingen tevens opgave te doen. Het verweer van ING dat deze schade niet het gevolg is van haar nalaten, maar van het door [A.] en [B.] niet terugbetalen van de gelden, gaat niet op als ING haar zorgplicht heeft verzaakt. Dat [A.] en [B.] het bedrag van € 52.000 niet hebben terugbetaald is dan immers toe te rekenen aan het nalaten van ING om adequaat te handelen.
3.26
ING heeft een beroep gedaan op eigen schuld van [appellant] , daarin gelegen dat de schade het gevolg is van het door [appellant] invoeren van een verkeerd nummer, het te lang wachten met het controleren van de overboekingen en het nalaten om (naast ING) ook [A.] in het kort geding van 28 maart 2014 te dagvaarden. Het hof zal daarover beslissen nadat partijen zich hebben uitgelaten zoals hiervoor gemeld. Partijen dienen zich derhalve bij hun uitlatingen tevens nader uit te laten over het beroep van ING op eigen schuld van [appellant] , in het licht van de voornoemde omstandigheden.
3.27
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
stelt ING in de gelegenheid om zich ter rolle van 13 april 2021 bij akte nader uit te laten zoals hiervoor onder 3.22 en 3.26 gemeld, waarna [appellant] in de gelegenheid zal zijn zich bij akte nader uit te laten zoals hiervoor vermeld onder 3.22, 3.25 en 3.26;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, E.E. van Tuyll van Serooskerken - Röell en A.P. Wessels en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 2 maart 2021.