ECLI:NL:GHAMS:2021:589
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van hoger beroep in strafzaak met volmacht
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Somalië in 1970 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven dagen. Het hoger beroep was ingesteld door een medewerker van de griffie van de rechtbank Amsterdam, die zich beriep op een volmacht van de raadsman van de verdachte. Echter, het hof oordeelde dat de volmacht niet voldeed aan de eisen van artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat daarin niet was opgenomen dat de verdachte instemde met het ontvangen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep. Aangezien de verdachte en zijn raadsman niet op de zitting verschenen, verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De beslissing is genomen in overeenstemming met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat er onvoldoende grond was voor een uitzondering op de niet-ontvankelijkverklaring. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de vermelding dat mr. Van Eijk niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.