ECLI:NL:GHAMS:2021:575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
200.285.523/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake vervangende toestemming inschrijving basisschool en kledingverplichtingen voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. De vrouw en de man zijn ouders van een minderjarige, geboren in 2016, en hebben een geschil over de inschrijving van hun kind op een basisschool en de kledingverplichtingen tijdens omgangsmomenten. De voorzieningenrechter had de man vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van de minderjarige op basisschool [basisschool 2], terwijl de vrouw de voorkeur gaf aan basisschool [basisschool 1]. De vrouw is in hoger beroep gegaan, waarbij zij zes grieven heeft ingediend. Het hof heeft de grieven van de vrouw afgewezen en de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, omdat het belang van de minderjarige voorop staat en zij inmiddels goed functioneert op de school waar zij is ingeschreven. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw ervoor moet zorgen dat de minderjarige voldoende kleding mee krijgt tijdens de omgang met de man. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.285.523/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/15/307405 / KG ZA 20-527
arrest van de meervoudige familiekamer van 23 februari 2021
inzake
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante in principaal hoger beroep,
tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat:
mr. H. Zobuoglute Amsterdam,
tegen:
[de man],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
tevens appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat:
mr. I.E. van der Bijlte Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 2 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 6 oktober 2020, in kort geding gewezen tussen de man als eiser, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde, tevens eiseres in reconventie.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg zal toewijzen en:
- de man zal veroordelen om zijn toestemming en medewerking te verlenen aan de inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [basisschool 1] te [plaats] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag(deel) met een maximum van € 15.000,-;
- de vrouw vervangende toestemming zal verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op de basisschool [basisschool 1] te [plaats] ;
Voorwaardelijk indien het hof de vorderingen van de man aangaande het verstrekken van het aantal sets kleding, dan wel de hiermee samenhangende vorderingen zal toewijzen:
- de man zal veroordelen om het aantal sets kleding die de man van de vrouw zal ontvangen aan het begin van de omgang aan het einde van de omgang compleet, in schone en gestreken staat aan de vrouw te retourneren, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor ieder(e) dag(deel) met een maximum van € 15.000,-;
- de man zal veroordelen in de kosten van beide instanties en de nakosten.
De man heeft in principaal appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. In incidenteel appel heeft de man geconcludeerd dat het hof:
- de vrouw zal veroordelen aan de man minimaal drie sets schone, nette en passende kleding voor [de minderjarige] mee te geven elke keer wanneer de vrouw [de minderjarige] naar de man toebrengt, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag(deel);
- de vrouw zal veroordelen aan de man minimaal zeven sets schone, nette en passende kleding voor [de minderjarige] mee te geven elke keer wanneer de vrouw [de minderjarige] naar de man toebrengt in de vakantieperiode, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per (dag)deel;
- de vrouw zal veroordelen de verblijf overstijgende kosten van [de minderjarige] voor haar rekening te nemen, wat inhoudt dat de vrouw de kosten voor school, kleding en schoeisel, sportcontributies, sportbenodigdheden, sportkleding, muziekinstrumenten, abonnementen (waaronder telefoon), kapper, schoolgeld, schoolexcursies/ schoolreisje, fiets en medische kosten voor [de minderjarige] voor haar rekening neemt;
- de vrouw zal veroordelen in alle kosten van rechtsbijstand die de man heeft moeten maken, nader op te maken bij staat, en alle overige kosten die dit geding met zich brengt, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente, in het geval dat de vrouw deze niet binnen veertien dagen na betekening mocht hebben voldaan;
- althans een arrest zal wijzen zoals het hof in goede justitie betaamt.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft ter zitting van 7 januari 2021 plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen met hun advocaten verschenen. De vrouw is tevens bijgestaan door de tolk in de Franse taal V.M. Corcelle. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 en 2.2 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [in] 2016 [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren. [de minderjarige] is vier jaar oud. De relatie van partijen is in juli 2018 geëindigd. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij haar moeder. Partijen hebben een ouderschapsplan ondertekend waarin onder meer is vastgelegd op welke dagen en in welke periodes [de minderjarige] bij de man verblijft. Bij beschikking van 6 maart 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem onder meer overwogen dat partijen ten aanzien van de basisschool voor [de minderjarige] overeenstemming hebben bereikt in die zin dat zij [de minderjarige] vóór 15 maart 2020 zullen inschrijven bij de basisschool die de voorkeur van de vrouw heeft, alsmede bij drie basisscholen die de man heeft genoemd. Vervolgens zullen partijen alle vier deze scholen bezoeken en daarna in onderling overleg beslissen naar welke school [de minderjarige] zal gaan.
3.2.
Het is partijen ondanks de blijkens de beschikking van 6 maart 2020 bereikte overeenstemming niet gelukt om in onderling overleg te beslissen naar welke school [de minderjarige] zal gaan. De man wilde dat [de minderjarige] naar de basisschool [basisschool 2] te [plaats] zou gaan, de vrouw wilde dat [de minderjarige] naar de basisschool [basisschool 1] te [plaats] zou gaan. De man heeft de vrouw op 14 september 2020 in kort geding gedagvaard en onder meer gevorderd de vrouw te veroordelen haar toestemming te geven voor en medewerking te verlenen aan inschrijving van [de minderjarige] op de door de man gewenste basisschool en de man vervangende toestemming te geven voor de inschrijving van [de minderjarige] op de door hem gewenste school. In reconventie vorderde de vrouw toestemming van de man en medewerking aan inschrijving van [de minderjarige] op de door haar gewenste basisschool, alsmede vervangende toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige] op de door haar gewenste school. Verder stelden beiden vorderingen in die – kort gezegd – betrekking hadden op de kleding van [de minderjarige] voor en na de omgangsmomenten van [de minderjarige] met de man en de verblijf overstijgende kosten van [de minderjarige] .
3.3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de man, uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [basisschool 2] te [plaats] . Het meer of anders gevorderde is zowel in conventie als in reconventie afgewezen. De kosten zijn gecompenseerd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de vrouw in principaal appel met zes grieven op. De man heeft in incidenteel appel drie grieven aangevoerd en de vorderingen uit eerste aanleg met betrekking tot de kleding van [de minderjarige] herhaald. Voor het geval die vorderingen door het hof zullen worden toegewezen heeft de vrouw haar vordering uit eerste aanleg met betrekking tot de kleding van [de minderjarige] voorwaardelijk herhaald.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft voor wat betreft de schoolkeuze in het bestreden vonnis overwogen dat het aankomt op een belangenafweging en dat daarbij, gelet op de stellingen van partijen, de afstand tot de school, het schoolniveau en de diversiteit de belangrijkste factoren vormen. Voor wat betreft de afstand van het woonhuis van de vrouw naar basisschool [basisschool 2] heeft de voorzieningenrechter overwogen dat die afstand vijf minuten langer fietsen is dan naar basisschool [basisschool 1] . De voorzieningenrechter heeft bij de beslissing daaraan geen doorslaggevende betekenis toegekend. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het in de kern neerkomt op de vraag aan welke kwaliteit meer gewicht toekomt, de culturele diversiteit (op de voorkeurschool van de vrouw vanwege de vele nationaliteiten die daar zijn vertegenwoordigd) of aan goede schoolprestaties (die duiden op een behoorlijk niveau van het onderwijs, te vinden op de voorkeursschool van de vader). Hoewel lastig te zeggen is of de ene kwaliteit belangrijker is dan de andere, komt het de voorzieningenrechter voor dat het belang van [de minderjarige] beter is gediend bij onderwijs op niveau dan bij meer culturele diversiteit. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat [de minderjarige] van huis uit al het een en ander meekrijgt van andere culturen. Daarbij komt uit de beschrijving van [de minderjarige] door de ouders het beeld naar voren van een sociaal meisje dat al nieuwsgierig is naar en zich openstelt voor ervaringen van anderen; voor een (verdere) ontwikkeling op dit punt lijkt zij dan ook niet direct afhankelijk van diversiteitsbeleid op school. Nu de ouders [de minderjarige] ook beschrijven als een slim meisje dat van jongs af aan zoveel mogelijk zelf doet, lijkt het – ook al is zij nog heel jong – vooral in haar belang dat zij naar een school gaat waar zij op intellectueel gebied in voldoende mate wordt uitgedaagd. De vader heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij die uitdaging in veel mindere mate op [basisschool 1] zal vinden, aldus de voorzieningenrechter. Om die reden heeft de voorzieningenrechter het belang van uitdagend onderwijs doorslaggevend geacht, ook nu dit gepaard gaat met een iets grotere reisafstand.
3.5.
In haar grieven stelt de vrouw – samengevat – dat de voorzieningenrechter eraan voorbij is gegaan dat [de minderjarige] heeft aangegeven zelf graag naar school te willen fietsen, hetgeen niet kan in verband met een gevaarlijke verkeerssituatie wanneer zij naar [basisschool 2] zou moeten fietsen en aan het belang van het gaan naar een buurtschool waardoor het voor [de minderjarige] makkelijker is om sociale contacten te hebben met klasgenootjes. De vrouw stelt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte aanneemt dat het vanaf de woning van de vrouw naar [basisschool 2] vijf minuten langer fietsen is dan naar [basisschool 1] en zij stelt dat ten onrechte de onveilige verkeerssituatie bij [basisschool 2] niet in de belangenafweging is betrokken. Zij heeft een USB-stick met videobestanden overgelegd, waaruit volgens de vrouw de onjuistheid van die overwegingen blijkt. Verder stelt de vrouw dat er geen niveauverschil is tussen de beide scholen.
De man voert gemotiveerd verweer en ontkent het door de vrouw gestelde. Primair stelt hij dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep omdat [de minderjarige] inmiddels op [basisschool 2] is geplaatst en daar naar school gaat.
3.6.
Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep en dat het spoedeisend belang ontbreekt. Het enkele feit dat het bestreden vonnis inmiddels ten uitvoer is gelegd, is daartoe onvoldoende. Gezien de voortdurende discussie tussen de ouders over de gepaste school voor [de minderjarige] dient hieraan in het belang van [de minderjarige] op korte termijn een einde te worden gemaakt. De vrouw is ontvankelijk in haar hoger beroep.
3.7.
Het hof overweegt met betrekking tot de grieven van de vrouw als volgt. [de minderjarige] is [in] 2020 vier jaar geworden en gaat inmiddels naar basisschool [basisschool 2] . Bij e-mail van 7 november 2020 heeft [X] namens [basisschool 2] aan partijen geschreven:
“ [de minderjarige] is een vrolijk mesje dat lekker meespeelt met de kinderen in de klas. Binnen speelt zij graag met het poppenhuis of maakt zij een kleine puzzel en buiten gaat zij op het klimrek met andere kinderen of gaat zij met z’n tweeën op de fiets. Ze heeft nog geen vast vriendje/vriendinnetje, maar is erg sociaal en maakt met iedereen wel een praatje. Afgelopen week speelde zij met [kind 1] . Zij vindt het ook erg leuk dat [kind 2] er is, alleen is [kind 2] nog aan het wennen en komt pas later hele dagen. Zij kent [kind 2] van het Stationnetje en ook [kind 3],
maar ze speelt niet met [kind 3] .
In de klas wordt zij vaak geholpen door een meisje van haar tafelgroep, bij de dingen die zij nog niet weet, bijvoorbeeld waar je iets kunt vinden.
[de minderjarige] komt zelf vragen of ze naar de wc mag en geeft het zelf aan of als ze ergens hulp bij nodig heeft. Zij maakt ook wel eens een praatje met de juf. Buiten liet zij zien hoe goed ze kon huppelen en hinkelen. Ze komt over als een zelfstandig meisje (doet bijvoorbeeld zelf haar jas aan en uit) en kan goed voor zichzelf zorgen (komt naar de juf om haar jas dicht te laten ritsen). Ook als zij is gevallen of als ze een botsing heeft gehad, komt zij naar de juf. Zij laat zich dan gewoon troosten door de juf, maar ook door een kind in de klas, die samen met haar een slokje water gaat halen.
Dit is haar eerste week na de wenperiode en zij heeft meteen al een lampion gemaakt.
[de minderjarige] ziet er altijd verzorgd uit en heeft elke dag haar fruit en lunch mee. Zij neemt de tijd om alles op te eten. Zij geeft niet aan dat het teveel of te weinig is.
Het brengen en ophalen gaat goed. Zij komt zelf de school binnen lopen en blijft niet bij papa of mama hangen en aan het eind van de dag gaat zij weer enthousiast met mama of papa mee.
[de minderjarige] wordt altijd op tijd gebracht en opgehaald.”
Uit dit verslag komt naar voren dat [de minderjarige] het naar haar zin heeft op [basisschool 2] en het goed doet in de klas. Ook uit het verslag van Veilig Thuis dat door de man is overgelegd en waarover ter zitting met partijen is gesproken, blijkt dat [de minderjarige] het leuk vindt op school en dat [de minderjarige] al na school met een vriendinnetje uit de klas heeft gespeeld. Voor het hof geeft dit de doorslag om de beslissing van de voorzieningenrechter met betrekking tot de schoolkeuze te bekrachtigen. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] om, nu zij inmiddels gewend is aan de school en het er leuk heeft, naar een andere school te moeten gaan, wat er ook zij van de argumenten die partijen over en weer aanvoeren over het schoolniveau van de beide scholen, de afstand daarvan tot de woning van de vrouw en de verkeerssituatie ter plekke. Het hof twijfelt er niet aan dat de onderwijskwaliteit bij beide scholen voldoet aan de voor basisscholen geldende normen. Dat de vrouw iets langer moet fietsen om [de minderjarige] naar [basisschool 2] te brengen dan wanneer [de minderjarige] naar [basisschool 1] zou gaan, acht het hof van ondergeschikt belang. De iets grotere afstand van het huis van de vrouw naar [basisschool 2] is, of het nu om vijf dan wel over iets meer minuten langer fietsen gaat, niet onoverbrugbaar. Dat er sprake is van een onveilige verkeerssituatie op de route die de vrouw met [de minderjarige] moet fietsen, zoals de vrouw heeft willen illustreren met de videobestanden op de USB-stick, doet hieraan ook onvoldoende af. Het feit dat [de minderjarige] zelf wil fietsen en dat dit, zoals de vrouw stelt, op termijn vanwege de onveilige verkeerssituatie niet mogelijk zou zijn, is voor het hof evenmin een reden om anders te beslissen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. [de minderjarige] is pas vier jaar en het zelfstandig fietsen is vooralsnog niet aan de orde. Dat de afstand voor de sociale contacten van [de minderjarige] een probleem zou vormen is onvoldoende aannemelijk geworden; de vrouw heeft ter zitting verklaard dat een vriendinnetje van school op 300 meter bij haar vandaan woont. Voor [de minderjarige] is van belang dat zij met plezier naar school gaat en het er leuk vindt en dat zij niet wordt belast met volwassenenproblematiek zoals de onenigheid over de schoolkeuze. De grieven van de vrouw falen.
3.8.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van partijen over de kleding van [de minderjarige] afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat partijen ter zitting hebben verklaard het belang in te zien om te werken aan een betere onderlinge verstandhouding zodat zij weer in staat zullen zijn om samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] te nemen en dat partijen overeenstemming hebben bereikt om een traject te volgen als “Ouderschap Blijft”. De voorzieningenrechter overwoog dat dit een stap in de goede richting is, nu uit de stellingen over en weer blijkt dat partijen nog niet goed in staat zijn om op ouderniveau te communiceren. Gegeven het feit dat partijen hiervoor hulpverlening gaan inzetten, mag verwacht worden dat zij op termijn in staat zullen zijn om in ieder geval praktische (waaronder ook financiële) zaken voor [de minderjarige] te regelen. Mede daarom heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is bij de overige vorderingen. De voorzieningenrechter heeft partijen wel meegegeven dat het niet onredelijk lijkt om van de man te verwachten dat hij ook wat kleding voor [de minderjarige] aanschaft, zeker als het gaat om ondergoed en pyjama’s, maar dat dat in mindere mate geldt voor grotere uitgaven, zoals nieuwe schoenen of een winterjas.
3.9.
In zijn grieven 1 en 2 stelt de man onder verwijzing naar het rapport Alimentatienormen dat uitgangspunt is dat de ouder waar het kind hoofdverblijf heeft de vaste, verblijfoverstijgende lasten voldoet, zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke. De man betaalt aan de vrouw € 397,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De vrouw dient daarvan de kleding voor [de minderjarige] te kopen en mee te geven als [de minderjarige] bij de man verblijft, aldus de man.
De vrouw verwijst in haar memorie van antwoord in incidenteel appel naar haar conclusie van antwoord in eerste aanleg. De vrouw stelt daar onder meer dat beide ouders gehouden zijn om [de minderjarige] te verzorgen en dat daarbij ook hoort dat een kind fatsoenlijk gekleed is. De vrouw zorgt ervoor dat [de minderjarige] fatsoenlijk is gekleed als zij naar de man gaat. Als de man het niet eens is met de kleding die de vrouw voor [de minderjarige] koopt, dan dient hij ervoor te zorgen dat hij zelf kleding koopt die hij correct vindt. De man heeft een zorgkorting van 25% waarmee de kosten van de kleding gedekt kunnen worden, nog afgezien van het inkomen dat de man verdient. De vrouw merkt op dat, in plaats van meters te maken bij het herstel van de communicatie, partijen verstrikt zijn in een onzinnige discussie over kleding waarover de man vóór mei 2020 nooit een punt heeft gemaakt. Het antwoord van de man daarop is dat hij pas vanaf maart 2020 kinderalimentatie betaalt en daarvoor niet, zodat de discussie over de kleding eerst is opgelaaid nadat hij aan de vrouw voor [de minderjarige] ging betalen en ervan mag worden uitgaan dat de vrouw van de kinderalimentatie de kleding voor [de minderjarige] koopt en voldoende kleding meegeeft als [de minderjarige] bij hem is, hetgeen de vrouw weigert.
3.10.
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat de discussie over de kleding onzinnig is. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw. De man betaalt aan de vrouw maandelijks een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] . Die bijdrage is niet alleen bedoeld voor de dagelijkse kosten voor voeding en onderdak voor [de minderjarige] , maar ziet ook op de zogeheten verblijfoverstijgende kosten waaronder de kosten voor kleding en de overige kosten die de man in zijn vordering noemt. De zorgkorting is niet bedoeld om dergelijke kosten te dekken. De alimentatienormen laten daarover geen twijfel bestaan. De vrouw kan niet volstaan met [de minderjarige] naar de man te laten gaan in de kleding die zij op dat moment draagt zonder extra kleding mee te geven. De vorderingen van de man zullen worden toegewezen in die zin dat de vrouw ervoor dient te zorgen dat zij overeenkomstig met en afhankelijk van de duur van het verblijf van [de minderjarige] bij de vader de nodige kledingstukken meegeeft. Het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat de man indien hij dat wenst incidenteel ook iets extra’s voor [de minderjarige] kan kopen of betalen. De vordering van de man de vrouw te veroordelen om de door hem genoemde (categoriën van) verblijfoverstijgende kosten voor haar rekening te nemen is evenwel te onbepaald en niet voor toewijzing vatbaar. De grieven 1 en 2 van de man slagen dan ook in zoverre.
3.11.
Het hof ziet vooralsnog geen aanleiding om een dwangsom op te leggen.
3.12.
De voorwaardelijke vordering van de vrouw dat het hof de man zal veroordelen om het aantal sets kleding die de man van de vrouw zal ontvangen aan het begin van de omgang aan het einde van de omgang compleet, in schone en gestreken staat aan de vrouw zal retourneren op straffe van een dwangsom wijst het hof af. Daargelaten wat de rechtsgrond voor die vordering zou kunnen zijn, overweegt het hof dat gesteld noch gebleken is dat de man van plan is de kleding niet in behoorlijke staat mee terug te geven, terwijl de eis die de vrouw stelt hoe dan ook al niet kan gelden voor de kleding die [de minderjarige] op de laatste omgangsdag draagt. Het hof adviseert partijen met klem om in het belang van [de minderjarige] te werken aan hun onderlinge communicatie over dit soort zaken zodat zij deze kwesties met enig minimaal begrip voor elkaar kunnen regelen en [de minderjarige] kan opgroeien tot een vrolijk en ongecompliceerd kind en niet klem komt te zitten tussen ouders die niet in staat zijn op ouderniveau naar behoren over haar te communiceren.
3.13.
Het hof zal de vordering van de man de vrouw te veroordelen in alle kosten van rechtsbijstand die de man heeft moeten maken, nader op te maken bij staat, en alle overige kosten die dit geding met zich brengt, eveneens afwijzen. Nog daargelaten dat de man heeft verzuimd deze vordering te onderbouwen, kan een dergelijke vordering in beginsel slechts voor toewijzing vatbaar zijn in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan en de aard van het onderhavige geschil zal het hof de kosten van zowel het principaal als incidenteel appel compenseren als na te melden.
3.14.
Beide partijen hebben een bewijsaanbod gedaan. Het hof zal deze bewijsaanbiedingen passeren, reeds nu dit kort geding zich niet leent voor nadere bewijslevering.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
4.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij aan de man vervangende toestemming is verleend voor de inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [basisschool 2] te [plaats] en de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd
4.2.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.3.
veroordeelt de vrouw aan de man voor [de minderjarige] overeenkomstig met en afhankelijk van de duur van het verblijf van [de minderjarige] de nodige kledingstukken mee te geven;
4.4.
verklaart de veroordeling onder 4.3. uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
4.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V.T. de Bie, C.M.J. Peters en J.F. Miedema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.